66
10.
Het zaaien
a
a
a
a
a
a
I
F
Het zaaien
Voordat U de zaaimachine in bedrijf stelt, de bedieningshandleiding en
de veiligheidsinstructies lezen en opvolgen!
Maak U vertrouwd met de juiste bediening en afstelling van de
machine. Laat niemand met de machine werken, die niet met de
werking bekend is.
Zorg dat de machine altijd in
Ongeoorloofde veranderingen aan de machine kan het functioneren en
/ of de veiligheid in gevaar brengen en de levensduur verkorten.
Aanspraak op vergoeding veroorzaakt door bedieningsfouten wordt
afgewezen.
Veiligheidsaanwijzingen volgens hfdst. 2.7.2 opvolgen!
Stuurventielen alleen vanuit de trekkercabine bedienen!
Bij het bedienen van de stuurventielen kunnen, afhankelijk van de
schakelstand, meerdere cilinders gelijktijdig in werking treden!
Personen uit de gevarenzone wegsturen!
Gevaar voor verwondingen door bewegende delen!
Niet binnen het werkbereik van de machine komen!
Het meerijden op de machine tijdens transport en tijdens het zaaien is
niet toegestaan!
Gevaar de weggeslingerde deeltjes! Personen buiten de gevarenzone
houden!
Tijdens het rijden de bestuurdersstoel nooit verlaten!
Na het uitschakelen van de aftakas loopt de machine door de
massatraagheid na. Gedurende deze tijd niet te dicht bij de machine
komen. Pas wanneer de rotors volledig stil staan en de contactsleutel
is verwijderd, mag aan de grondbewerkingsmachine worden gewerkt!
Defecten onmiddellijk reparen, voordat met machine verder wordt
gewerkt!
Controleer de minimale lengte van de rotortanden. Voor het werken met
grote diepgang moeten de tanden reeds worden vervangen voordat ze
de minimale lengte hebben bereikt. Versleten tanden kunnen met
aanlaspunten weer op de originele lengte worden gebracht.
Met toenemende slijtage van de rotortanden moet de diepte-instelling
van de grondbewerkingsmachine worden gecorrigeerd (hfdst. 9.5) en
de instelling van de zijplaten aan de nieuwe werkdiepte worden
aangepast.
een
goede conditie verkeert.