Veiligheid
De ASR en het DSC grijpen niet meer in
op de werking van de motor en het
remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld bij een snelheid van 50 km/h of
als het contact opnieuw wordt ingeschakeld.
Adviezen
De auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u kunt
er ook mee uit de voeten op minder goed
begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
– het rijden in terrein waarbij de onderzijde
van de auto beschadigd zou kunnen raken
of waarbij onderdelen (brandstofleiding,
brandstofkoeler, enz.) geraakt zouden kunnen
worden door stenen of andere objecten,
– het rijden in terrein met steile hellingen en
weinig grip,
– het passeren van een beek- of
rivierbedding.
Hill Assist Descent
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op
onverhard wegdek (gravel, modder enz.) of bij
het afdalen van een steile helling.
74
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van
de auto en de kans dat de auto te veel vaart
maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.
Bij het afdalen van een helling assisteert dit
systeem de bestuurder, afhankelijk van de
ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden en
constant houden van de snelheid door geleidelijk
de remdruk te verminderen.
Het systeem werkt slechts bij hellingen
van meer dan 5%.
Het systeem kan worden gebruikt met de
versnellingsbak in de neutraalstand.
Het is echter raadzaam een voor de
rijsnelheid geschikte versnelling in te
schakelen om te voorkomen dat de motor
afslaat.
Bij een automatische transmissie kan het
systeem worden gebruikt als de stand N, D of
R is geselecteerd.
Als het systeem in werking treedt, wordt
de Active Safety Brake automatisch
uitgeschakeld.
Werking
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
De bestuurder kan het systeem bij draaiende
motor, bij stilstaande auto of tot een snelheid van
ongeveer 50 km/h selecteren.
► Houd deze toets bij snelheden lager
dan 50 km/h ingedrukt totdat het
controlelampje gaat branden om het systeem te
selecteren; dit lampje gaat groen branden op het
instrumentenpaneel.
Het systeem wordt actief bij een snelheid lager
dan 30 km/h.
► Zodra de afdaling begint, kunt u het
gaspedaal en het rempedaal loslaten, het
systeem regelt de snelheid:
– als de eerste of tweede versnelling is
ingeschakeld, wordt de snelheid verlaagd
en knippert het controlelampje snel;
– als de versnellingsbak in de neutraalstand
staat of het koppelingspedaal wordt ingedrukt,
wordt de snelheid verlaagd en knippert het
controlelampje langzaam; in dat geval is de
constante snelheid waarmee wordt afgedaald
lager.
Wanneer u stilstaat in een afdaling en u het
gaspedaal en het rempedaal loslaat, vermindert