De vloeistof die amalgaamdeeltjes bevat komt
voortdurend in de opvangtank (12). De gecentri-
fugeerde vloeistof wordt via de vloeistofuitgang
(4) in het centrale afvalwaternet gepompt.
Zodra geen vloeistof meer in de amalgaamschei-
der komt, bijv. wanneer de zuigslangen in het
slangophangsysteem worden gehangen, wordt
de centrifugetrommel na een vertragingstijd uit-
geschakeld. Bij het uitschakelen remt de motor,
zodat de door traagheid roterende waterring de
afgescheiden deeltjes uit de centrifuge (8) naar
beneden in de opvangtank spoelt.
De afgescheiden deeltjes bezinken in de verwis-
selbare opvangtank. Via de pompconus wordt
het peil van de vloeistof in de tank zo geregeld,
dat het eruit lopen van vloeistof bij het vervangen
van de opvangtank wordt vermeden.
5.6
Sediment-peilmeting
Het peil in de opvangtank (12) wordt telkens bij
het inschakelen van de hoofdschakelaar door
een vlotter (13) gecontroleerd.
De centrifugemotor start, via de pompconus
wordt de vloeistof naar de centrifugetrommel (8)
getransporteerd en ontstaat een constante vloei-
stofpeil (onderkant conuspomp) in de opvang-
tank. De vlotter gaat naar beneden. Via 2 senso-
ren (9a) + (9b) wordt het peil gemeten en vanaf
95% van de volledige inhoud van de opvangtank
op de indicatiemodule aangegeven.
5.7
Bedrijfsstoring
Als het apparaat door een storing niet bedrijfs-
klaar is, wordt dit op de indicatiemodule aange-
geven met lampjes en een geluidssignaal.
5.8
Servicetoets
Op de indicatiemodule bevindt zich een service-
toets, waarmee bij een peilmelding of storings-
melding het geluidssignaal kan worden uitge-
schakeld. Bovendien kan met deze toets het
apparaat met de hand worden gestart. Hiertoe
de toets langer dan 2 sec. ingedrukt houden tot
de aandrijfmotor start.
7117100018L30 2011V003
Productbeschrijving
15
NL