14
Werken met beelden
14.4 Een opgeslagen beeld bewerken
14.4.1 Algemeen
U kunt een opgeslagen beeld bewerken. U kunt een beeld tevens bewerken in de
voorbeeldmodus.
14.4.2 Procedure
Volg deze procedure:
1. Open het beeld in het beeldarchief.
2. Druk op de joystick en selecteer
3. De handmatige aanpassingsmodus voor beelden is nu actief, en het statuspictogram
wordt weergegeven. Zie voor instructies over het aanpassen van beelden 14.5
Een infraroodbeeld aanpassen, pagina 37.
4. Druk op de joystick. Er wordt nu een contextmenu geopend.
• Selecteer
(Annuleer) om de bewerkingsmodus te verlaten.
• Selecteer
(Meetparameters) om de globale parameters te wijzigen.
• Selecteer
(Beeldmodus) om de beeldmodus te wijzigen.
• Selecteer
(Meting) om een meethulpmiddel toe te voegen.
• Selecteer
(Kleur) om het kleurenpallet te wijzigen of een kleuralarm in te
stellen.
• Selecteer
(Opslaan) om op te slaan en de bewerkingsmodus te verlaten.
14.5 Een infraroodbeeld aanpassen
14.5.1 Algemeen
Een infraroodbeeld kan automatisch of handmatig worden aangepast. Wanneer de
handmatige beeldinstelmodus actief is, wordt het statuspictogram
• Druk in de livemodus op de knop
handmatige beeldinstelmodus. U kunt tevens tussen de modi schakelen door de tem-
peratuurschaal op het scherm aan te raken.
• In de voorbeeld-/bewerkingsmodus is de handmatige beeldinstelmodus actief.
14.5.2 Voorbeeld 1
Hier ziet u twee infraroodbeelden van een gebouw. In het linker beeld, dat automatisch is
aangepast, is een correcte analyse lastig door het grote temperatuurbereik tussen de
heldere hemel en het verwarmde gebouw. U kunt het gebouw in groter detail analyseren
als u de temperatuurschaal kunt instellen op waarden nabij de temperatuur van het
gebouw.
#T559880; r. AI/34207/35407; nl-NL
(Bewerking) in het menu.
om te schakelen tussen de automatische en
weergegeven.
37