Bovenwaterkoppeling
Zie afb.
2
in Bijlage.
Ga als volgt te werk:
1. Plaats een bevestigingsbalk in de put.
2. Bevestig het stationaire deel van de snelkoppe-
ling boven op de bevestigingsbalk.
3. Bevestig het aangepaste stuk leiding voor het
draaibare gedeelte van de bovenwaterkoppeling
op de persopening van de pomp.
4. Bevestig een harpsluiting en een ketting aan het
draaibare gedeelte van de bovenwaterkoppeling.
5. Clean out debris from the pit before lowering the
pump.
6. Laat de pomp in de put zakken door middel van
de geborgde ketting die aan de hijsbeugel van de
pomp is vastgemaakt. Wanneer het draaibare
gedeelte van de bovenwaterkoppeling het statio-
naire gedeelte bereikt, zullen deze twee zich
automatisch vastkoppelen.
Als de pomp het voetstuk van de autokop-
peling heeft bereikt, schudt u de pomp met
behulp van de ketting om er zeker van te
zijn dat de pomp in de juiste positie wordt
geplaatst.
7. Hang het einde van de ketting op aan een
geschikte haak aan de bovenkant van de pomp-
put en zorg ervoor dat de ketting niet in contact
kan komen met het pomphuis.
8. Pas de lengte van de voedingskabel aan door
deze op te rollen op een trekontlaster, zodat de
kabel niet beschadigd kan raken tijdens het func-
tioneren. Maak de trekontlaster vast aan een
geschikte haak boven in de put. Zorg ervoor dat
de kabel niet wordt geknikt of afgekneld.
9. Sluit de voedingskabel en de stuurstroomkabel
aan, indien aanwezig.
Het vrije uiteinde van de kabel mag niet
worden ondergedompeld, aangezien water
dan via de kabel in de motor kan doordrin-
gen.
3.1.3 Vrijstaande ondergedompelde opstelling
Pompen voor vrijstaande ondergedompelde opstel-
ling kunnen vrij op de bodem van de put of vergelijk-
bare plaats staan. Zie afb.
De pomp moet op aparte voetstukken (toebehoren)
worden gemonteerd.
Om de pomp gemakkelijk te kunnen servicen moet
een flexibele verbinding of koppeling aan de perslei-
ding worden gemonteerd om deze gemakkelijk te
kunnen ontkoppelen.
Bij gebruik van een slang zorgt u ervoor dat de slang
niet knikt en dat de inwendige diameter van de slang
overeenkomt met die van de persopening van de
pomp.
Bij gebruik van een stugge leiding, bevestigt u de
verbinding of koppeling, de terugslagklep en de iso-
latie-afsluiter in de aangegeven volgorde, bekeken
vanaf de pomp.
Als de pomp in de modder of op een ongelijke onder-
grond wordt opgesteld, dan wordt aanbevolen om de
pomp met stenen of soortgelijk materiaal te onder-
steunen.
Ga als volgt te werk:
1. Bevestig een 90 ° bocht aan de persopening van
de pomp en monteer hierop de persleiding of -
slang.
2. Laat de pomp in de vloeistof zakken met behulp
van een ketting die aan de hijsbeugel is gemon-
teerd. Wij raden aan om de pomp op een vlakke
en stevige fundering te plaatsen. Zorg dat de
pomp aan de ketting hangt en niet aan de kabel.
3. Hang het einde van de ketting op aan een
geschikte haak aan de bovenkant van de pomp-
put en zorg ervoor dat de ketting niet in contact
kan komen met het pomphuis.
4. Pas de lengte van de voedingskabel aan door
deze op te rollen op een trekontlaster, zodat de
kabel niet beschadigd kan raken tijdens het func-
tioneren. Bevestig de trekontlaster aan een
geschikte haak. Zorg ervoor dat de kabel niet
wordt geknikt of afgekneld.
5. Sluit de voedingskabel en de stuurstroomkabel
aan, indien aanwezig.
Het vrije uiteinde van de kabel mag niet
worden ondergedompeld, aangezien water
dan via de kabel in de motor kan doordrin-
gen.
Als meerdere pompen in dezelfde put wor-
den opgesteld, moeten ze op hetzelfde
niveau worden opgesteld voor optimale
pompwisseling.
3
in Bijlage.
7