14. Controle van de motor en kabel
1. Voedingsspanning
2. Stroomverbruik
Onderdelen 3 en 4: Meting is niet nodig als voedingsspanning en stroomverbruik normaal zijn.
3. Weerstand van de wik-
kelingen
4. Isolatieweerstand
15. Technische specificaties
Volumestromen per boostermodule:
Minimum: 20 m³/h.
Maximum: 95 m³/h.
Drukken:
Maximum: 70 bar.
Maximum inlaatdruk BME:
Maximum inlaatdruk BMET: 5 bar.
Minimum inlaatdruk BME:
Minimum inlaatdruk BMET: 2 bar.
Temperaturen:
Maximum vloeistoftemperatuur:
Maximum omgevingstemperatuur: +40°C.
Indien hogere temperatuurlimieten zijn vereist, kunt u
contact opnemen met GRUNDFOS.
Geluidsdrukniveau:
Zie typeplaatje.
Meet de spanning tussen de fasen met be-
hulp van een voltmeter.
Verbind de voltmeter met de klemmen in de
motorbeveiliging.
Meet de stroomsterkte van elke fase terwijl
de pomp in bedrijf is bij een constante werk-
druk (indien mogelijk bij de capaciteit waarop
de motor het zwaarst wordt belast).
Zie de technische specificaties voor de nor-
male bedrijfsstroom.
Verwijder de fasedraden uit de klemmenkast.
Meet de weerstand van de wikkelingen zoals
afgebeeld in de tekening.
Verwijder de fasedraden uit de klemmenkast.
Meet de isolatieweerstand van elke fase
naar de aarde (frame).
(Zorg ervoor dat de aardaansluiting zorgvul-
dig is gemaakt.)
30 bar.
1 bar.
+40°C.
Bij een draaiende motor mogen geen spanningsva-
riaties optreden van meer dan ±10% van de nominale
spanning, anders kan de motor doorbranden.
Indien de spanning voortdurend te hoog of te laag is,
moet de motor worden vervangen door een motor die
geschikt is voor de desbetreffende voedingsspanning.
Grote spanningsvariaties duiden op een gebrekkige
voedingsspanning. De pomp dient te worden stilgezet
totdat het defect is gevonden.
Het kan noodzakelijk zijn de motorstarter te resetten.
Het verschil tussen de stroomsterkte van de fase met
het hoogste stroomverbruik en de stroomsterkte van
die met het laagste stroomverbruik mag niet hoger
zijn dan 10%.
De oorzaak van een groter verschil, of van een ho-
gere stroomsterkte dan de vollaststroom kan zijn:
•
Beschadigde pomp veroorzaakt overbelasting van
de pomp. Verwijder de pomp voor reparatie.
•
Kortsluiting in de motorwikkelingen, of de wikkelin-
gen zijn deels losgeraakt.
•
Te hoge of te lage voedingsspanning.
•
Ondeugdelijke aansluiting van de leidingen.
Stroomkabels met een te kleine doorsnede.
De hoogste waarde mag de laagste waarde met niet
meer dan 5% overschrijden.
Is de overschrijding hoger en is de voedingskabel in
orde, dan dient de pomp uit de buis te worden verwij-
derd voor reparatie of vervanging van de kabel of mo-
tor.
Indien de gemeten isolatieweerstand lager is dan
0,5 MΩ en de voedingskabel in orde is, dient de pomp
te worden verwijderd voor reparatie of vervanging van
de motor of kabel.
16. Afvalverwijdering
Voor verwijdering van dit product of onderdelen daarvan geldt het
volgende:
1. Neem contact op met de plaatselijke reinigingsdienst.
2. Indien geen reinigingsdienst aanwezig is, of wanneer de reini-
gingsdienst de in dit product verwerkte materialen niet kan
verwerken, kunt u het product afleveren bij uw dichtstbijzijnde
vestiging of servicewerkplaats van GRUNDFOS.
Wijzigingen voorbehouden.
13