van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden.
De bestuurder moet onder het
rijden altijd zijn of haar onver‐
deelde aandacht aan het verkeer
geven. De bestuurder moet altijd
gereed zijn om actie te onderne‐
men en te remmen.
Systeembeperkingen
De frontaanrijdingswaarschuwing is
bedoeld om alleen te waarschuwen
voor voertuigen, maar kan ook op
andere obstakels reageren.
In de volgende gevallen detecteert de
frontaanrijdingswaarschuwing moge‐
lijk geen voorliggers of kunnen de
prestaties van de sensor beperkt zijn:
● op bochtige wegen
● als het zicht door weersomstan‐
digheden beperkt is, zoals bij
mist, regen of sneeuw
● wanneer de sensor geblokkeerd
is door sneeuw, ijs, sneeuwbrij,
modder, vuil, schade aan de
voorruit of slechter werkt door
vreemde voorwerpen, bijv. stic‐
kers
Indicatie afstand tot
voorligger
De indicatie afstand tot voorligger
toont de afstand tot een bewegende
voorligger. Het systeem gebruikt de
frontcamera op de voorruit om de
afstand te bepalen tot een directe
voorligger op uw pad. Het is actief bij
snelheden hoger dan 40 km/h.
Wanneer een voorligger wordt gede‐
tecteerd, wordt de afstand in secon‐
den weergegeven en getoond op een
pagina op het Driver Information
Center 3 100. Druk op MENU op de
richtingaanwijzerhendel om
Informatiemenu voertuig ? te
Rijden en bediening
selecteren en draai aan het stelwiel
om de volgende afstandsindicatiepa‐
gina te kiezen.
De minimale weer te geven afstand
is 0,5 s.
Als er geen voorligger is of als de
voorligger buiten bereik is, worden er
twee streepjes getoond: .- s.
167