126
Verlichting
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Richtingaanwijzers
hendel omhoog : rechter richting‐
aanwijzer
hendel omlaag : linker richtingaan‐
wijzer
Bij het verplaatsen van de hendel
voelt u een weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de hendel voorbij
het weerstandspunt wordt verplaatst.
Het knipperen stopt wanneer het
stuurwiel in tegengestelde richting
wordt gedraaid of wanneer de hendel
met de hand wordt teruggezet in de
neutraalstand.
U kunt kortstondig knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De richtingaanwijzers
zullen dan knipperen totdat de hendel
wordt losgelaten.
Druk kort op de hendel zonder het
weerstandspunt te passeren om drie
knippersignalen te geven.
Is er een aanhanger aangesloten,
knippert de richtingaanwijzer
zes keer en de toonfrequentie veran‐
dert wanneer u de hendel tot tegen
het weerstandspunt duwt en vervol‐
gens loslaat.
Beweeg de hendel naar het weer‐
standspunt en houd deze vast om te
knipperen totdat u de hendel loslaat.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.