164
Rijden en bediening
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
ESC en Traction Control-systeem
werken na elke motorstart zodra
controlelampje b dooft.
Wanneer ESC en Traction Control-
systeem werken, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelampje b 3 99.
Uitschakelen
ESC en Traction Control-systeem zijn
op ieder gewenst moment te deacti‐
veren: druk op a.
Het led-lampje in de toets a brandt.
Bij het deactiveren van ESC en Trac‐
tion Control-systeem verschijnt er
een statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
ESC en Traction Control-systeem
worden opnieuw geactiveerd door
nogmaals op de knop a te drukken,
door de rem in te trappen of door snel‐
ler te rijden dan 50 km/u.
Het led-lampje in de knop a dooft
wanneer ESC en Traction Control-
systeem opnieuw worden geacti‐
veerd.
ESC en Traction Control-systeem
worden ook opnieuw geactiveerd
wanneer u het contact de volgende
keer opnieuw inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.