Belangrijk: Wanneer het AF-systeem de juiste scherp-
te niet kan instellen, bijv. als de afstand tot het geme-
ten motief buiten het bereik ligt, knippert de groene
punt als waarschuwing.
De ontspanner is echter niet geblokkeerd!
Dichtbij-autofocus- AF-Macro
De LEICA DIGILUX 2 kan opnamen van dichtbij tot een
maximale afstand van 30 cm met de automatische
afstandsinstelling maken. Deze macro-functie levert
formaatvullende afbeeldingen van kleine voorwerpen
(kleinste objectveld: 11,5 x 15,3 cm bij een afstand
van 30 cm en maximale telestand van het objectief).
• Bij instelling van de AF-Macro stand verschijnt in
het zoeker-/monitorbeeld als aanduiding het teken
i (2.1.37 b).
Opmerking: De macro-functie is ook voor video-
opnamen (ü) beschikbaar.
Gebruik van de autofocus-spotmeting - r SPOT AF
In veel situaties, resp. bij sommige motieven, kan het
voor het beeldeffect doorslaggevend zijn dat bepaalde
details scherp en juist belicht worden weergegeven.
Bij een portret is het bijvoorbeeld raadzaam op de
ogen scherp te stellen.
132 / Uitvoerige handleiding / De opnamefuncties
Met het veel kleinere meetveld van de spotmeting in
vergelijking met het normale meetveld zijn ook zulke
motiefdetails doelgericht toch aangepast te belichten
en scherp te stellen.
Deze meetmethode is - in combinatie met het meet-
waardegeheugen (z.o.) - vooral geschikt voor motieven
die om beeldvormende redenen uit het midden
geplaatst moeten worden.
Opmerking: De autofocus-spotmeting is niet voor
video-opnamen (ü) beschikbaar.
Instellen van de functie
Kies in het opname-hoofdmenu j REC
112/122) het menupunt r SPOT AF (3.5) en volg
de overige menu-aanwijzingen.
• In het midden van het oorspronkelijke zoeker-/
monitorbeeld verschijnen de spot-meetveldkaders
(2.1.30) in plaats van het kader voor het normale
AF-meetveld (2.1.31).
Het meetwaardegeheugen
Om reden van beeldvorming kan het gunstig zijn het
hoofdmotief niet in het midden van het beeld te plaat-
sen. Het autofocus-meetveld is dan echter meestal op
een motiefdeel gericht dat zich duidelijk dichterbij of
verderaf bevindt – in de modi
en
AF
pag. 131/132) zou een onscherp afgebeeld hoofdmo-
tief het gevolg zijn. Dit geldt in principe ook voor de
belichtingsprogramma's P, T en A (zie pag. 134/135/
136) met betrekking tot het verschil in helderheid.
Het meetwaardegeheugen van de LEICA DIGILUX 2
maakt het in zulke gevallen mogelijk eerst het hoofd-
motief te meten en deze instelling zolang vast te hou-
den tot u uw definitieve beelduitsnede hebt bepaald
en wilt ontspannen.
Opmerking: Vóór de opname kan een onbeperkt aan-
tal metingen voor het geheugen worden verricht.
De werkwijze:
1. Richt het kader (het betreffende autofocus-meet-
veld, 2.1.30/31), resp. bij spot-belichtingsmeting
het kleine meetveld en het blauwe dradenkruis
2
/
(zie pag.
(2.1.29) in de zoeker/monitor (1.19/32) op het deel
4
van uw motief waarop u scherpte en belichting wilt
afstemmen en druk de ontspanner (1.13) tot het
drukpunt in.
• Zodra de scherpte en belichting zijn ingesteld en
opgeslagen, verschijnt als bevestiging de groene
punt (2.1.11 b).
2. Houd de ontspanner half ingedrukt en bepaal door
zwenken van de camera uw uiteindelijke beelduit-
snede.
3. Druk de ontspanner voor de opname helemaal in.
(zie
AF Macro