4. INSTALLATIEVEREISTEN
4.1 MECHANISCHE EISEN
De mechanische constructie-elementen moeten voldoen aan de
voorschriften van de norm EN 12604. Controleer, voorafgaand
aan de installatie van het automatiseringssysteem, of wordt voldaan
aan de mechanische voorwaarden en voer de handelingen uit die
noodzakelijk zijn om dit te bereiken.
De noodzakelijke mechanische voorwaarden zijn:
!
Een stevige bodem die het gewicht van de poort, de aanwezige structuren en de
reductiemotor kan dragen. Een horizontale en vlakke vloer in het bewegingsge-
bied van de vleugel. In de installatiezone moet de mogelijke verzameling van
water uitgesloten worden.
Een stevige en stabiele structuur (pilaren, rails, mechanische aanslagen, vleugel,
tegengewichten), zonder gevaar op losraken of verzakken (neem het gewicht van
de vleugel, de door de reductiemotor ontwikkelde krachten en de invloed van de
wind in overweging). Voer, indien nodig, een structurele berekening uit.
Geen sporen van roest op of barsten in de structuur.
Een perfect verticale vleugel op elk punt van de beweging, met een gelijkmatige en
regelmatige verplaatsing, zonder wrijvingen. Een perfect horizontale verplaatsing
van de vleugel (de vleugel moet niet spontaan openen of sluiten wanneer hij wordt
losgelaten).
De aanwezigheid van gepaste voorzieningen voor valbescherming van de vleugel.
De aanwezigheid van een voldoende groot en sterk oppervlak op de vleugel voor
de bevestiging van de tandheugel.
In goede staat verkerende rails, recht, zonder vervormingen, stevig bevestigd en
zonder obstakels over de gehele lengte. De geleidewielen moeten een diameter
hebben die geschikt is voor het gewicht en de lengte van de vleugel, en een profiel
dat overeenkomt met dat van de rail. Het aantal wielen en hun positie moet een
correcte en constante verdeling van het gewicht waarborgen.
Een stevig geleidesysteem van de hangende vleugel in geval van een vrijdragende
poort.
De aanwezigheid van een bovenste geleider die verticale schommelingen van de
vleugel voorkomt. De vleugel mag onder geen beding vanaf de geleiderails lopen
en vallen. De wielen, rollen en lagers moeten in goede staat verkeren, gesmeerd
zijn en mogen geen speling of wrijving vertonen.
De aanwezigheid van externe mechanische aanslagen die de beweging van de
vleugel tijdens de opening en sluiting beperken. De aanslagen moeten een
geschikte afmeting hebben en stevig bevestigd zijn om te kunnen weerstaan
aan een eventuele botsing van de vleugel, ook in het geval van een oneigenlijk
gebruik (wanneer de vleugel met de hand in een vrijlopende beweging wordt
geduwd). De mechanische aanslagen moeten geplaatst worden op 50 mm
voorbij de stopposities van de vleugel en moeten waarborgen dat de vleugel op
de geleiderail blijft.
De drempels en uitstekende delen van de vloer moeten op geschikte wijze gevormd
zijn of gesignaleerd worden om slip- of struikelgevaar uit te sluiten.
Voor het tot stand brengen van eventuele aanwezigheidslussen wordt verwezen
naar de specifieke instructies.
De aanwezigheid van een veiligheidsmarge tussen de muur (of een ander vast
element) en het meest uitstekende deel van de geopende vleugel die voldoende
bescherming biedt tegen het risico op verplettering/beknelling van de perso-
nen. Controleer anders of de kracht tijdens de opening binnen de maximale
drempelwaarden van de van kracht zijnde norm valt.
De aanwezigheid van veiligheidsmarges tussen vaste en beweegbare delen die
voldoende bescherming bieden tegen het risico op meesleuring van de han-
den. Breng anders beveiligingen aan die voorkomen dat de vingers in de ruimtes
gestoken kunnen worden.
De aanwezigheid van een veiligheidsmarge tussen de vloer en de onderste rand van
de vleugel, over de gehele lengte van diens verplaatsing, die voldoende bescher-
ming biedt tegen het risico op meesleuring en verplettering van de voeten onder
de wielen. Breng anders beveiligingen aan die voorkomen dat de voeten in de
ruimtes gestoken kunnen worden.
De afwezigheid van scherpe randen en uitstekende delen, om gevaar op (snij-)
wonden te voorkomen. Verwijder of beveilig anders de scherpe randen en
uitstekende delen op gepaste wijze.
De afwezigheid van sleuven in de beweegbare vleugel of in de omheining, om
het risico op beknelling van ledematen te voorkomen. Breng anders een
beschermrooster op de sleuven aan. Het rooster moet dusdanige afmetingen
844 E R
hebben dat het invoeren van lichaamsdelen tussen het beweegbare en het vaste
deel verhinderd wordt.
Raadpleeg de norm EN 349 voor de definitie van de minimumafstanden om het
pletten van lichaamsdelen te voorkomen. Raadpleeg de norm EN ISO 13857
voor de definitie van de veiligheidsafstanden om te voorkomen dat gevaarlijke
zones bereikt kunnen worden.
Indien in het installatiegebied de mogelijkheid bestaat op botsingen met voer-
tuigen, moet gezorgd worden voor geschikte beschermende structuren voor de
reductiemotor.
4.2 ELEKTRISCHE INSTALLATIE
F
Voorafgaand op elk type ingreep moet de stroomvoorziening worden losgekop-
peld. In geval de scheidingsschakelaar niet zichtbaar is, moet een bord worden
aangebracht met het opschrift "OPGELET - Onderhoud in uitvoering".
!
Het elektrische systeem moet voldoen aan de normen van kracht in het land
van installatie.
Gebruik componenten en materialen voorzien van een CE-markering en die
overeenstemmen met de Laagspanningsrichtlijn 2014/35/EU en de EMC-richtlijn
2014/30/EU.
Het elektrische voedingsnet van het automatiseringssysteem moet voorzien zijn
van een meerpolige installatieautomaat met een geschikte uitschakeldrempel
en een opening tussen de contacten gelijk aan of groter dan 3 mm, die de
scheiding verricht volgens de geldende normen.
Het elektrische voedingsnet van het automatiseringssysteem moet voorzien zijn
van een differentiaalschakelaar met een drempel van 0,03 A.
De metalen massa van de structuur moet geaard zijn.
Controleer of de aarding van het systeem voldoet aan de normen die van kracht
zijn in het land van installatie.
De elektrische kabels van het automatiseringssysteem moeten qua afmetingen
en isolatieklasse voldoen aan de van kracht zijnde normen, moeten geïnstalleerd
worden in geschikte buizen of slangen, extern of verzonken.
Gebruik afzonderlijke buizen voor de kabels met netspanning en voor de verbin-
dingskabels van de bedieningsinrichtingen/accessoires op 12-24 V.
Controleer, op de tekeningen van de verzonken kabels, dat er geen sprake is van
elektriciteitskabels in de nabijheid van punten waar gegraven of geboord moet
worden, om elektrocutiegevaar te voorkomen.
Controleer dat er geen leidingen aanwezig zijn in de nabijheid van punten waar
gegraven of geboord moet worden.
De buisverbindingen en de kabeldoorgangen moeten het binnendringen van
vocht, insecten en kleine dieren belemmeren.
Bescherm de hechtzones van verlengingen met behulp van aftakdozen met
beschermingsklasse IP-67 of hoger.
Het is raadzaam om op een zichtbare plek een zwaailicht te installeren voor het
signaleren van de beweging.
Voor het tot stand brengen van de aanwezigheidslussen wordt verwezen naar
de betreffende instructies.
De bedieningsinrichtingen moeten geplaatst worden in voor de gebruiker altijd
toegankelijke en ongevaarlijke zones. Het is raadzaam om de bedieningsinrich-
tingen binnen het gezichtsveld van het automatiseringssysteem te plaatsen. Dit
is verplicht wanneer er sprake is van een "dodemans"-bediening.
Een eventueel geïnstalleerde noodstopknop moet voldoen aan de norm
EN13850.
Neem de volgende hoogtes vanaf de vloer in acht:
- bedieningsinrichtingen = minimaal 150 cm
- noodstopknoppen = maximaal 120 cm
Wanneer de handmatige bedieningsinrichtingen bestemd zijn voor minder-va-
lide personen, moeten ze gemarkeerd worden met specifieke pictogrammen en
moet gecontroleerd worden of ze voor de genoemde gebruikers bereikbaar zijn.
10
532243 - Rev.B