90
Verlichting
auto's aanrijdt of ze inhaalt, hebben
de bestuurders ervan minder last van
verblinding.
Storing in led-koplampsysteem
Wanneer het systeem een storing in
het led-koplichtsysteem opmerkt,
selecteert het een voorkeuze-instel‐
ling om te voorkomen dat tegenlig‐
gers worden verblind. Er komt een
waarschuwing in het Driver Informa‐
tion Center.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen c indrukken.
Bij noodremmanoeuvres worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld, afhankelijk van de
vertraging. Ze worden automatisch
uitgeschakeld zodra de auto weer
wegrijdt.
Richtingaanwijzers
omhoog : richtingaanwijzer rechts
omlaag : richtingaanwijzer rechts
Bij het verplaatsen van de rich‐
tingaanwijzerhendel voelt u een
weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de richtingaan‐
wijzerhendel tot voorbij het weer‐
standspunt wordt verplaatst. Het
knipperen stopt wanneer het stuur‐
wiel in tegengestelde richting wordt
gedraaid of wanneer de richtingaan‐
wijzerhendel met de hand wordt
teruggezet in de neutraalstand.
Na 20 seconden neemt het volume
van het geluidssignaal toe als de
snelheid hoger dan 80 km/u is.
U kunt kortstondig knipperen door de
richtingaanwijzerhendel net voor het
weerstandspunt vast te houden. De
richtingaanwijzers zullen dan knippe‐
ren totdat de richtingaanwijzerhendel
wordt losgelaten.
Druk kort op de richtingaanwijzerhen‐
del zonder het weerstandspunt te
passeren om drie knippersignalen te
geven.