118
Rijden en bediening
1. Rijd gelijkmatig gedurende
10 min. en zorg daarbij dat de
rijsnelheid hoger is dan 20 km/h.
2. Als het systeem detecteert dat er
AdBlue bijgetankt is, verdwijnen
de actieradiuswaarschuwingen
of -beperkingen i.v.m. AdBlue.
Roep de hulp van een werkplaats in
als het systeem nog steeds niet
detecteert dat er AdBlue bijgetankt
is.
Bij het bijtanken van AdBlue bij
temperaturen van minder dan
-11 °C wordt dit wellicht niet door het
systeem gedetecteerd. Parkeer de
auto in dat geval op een locatie met
een hogere buitentemperatuur
totdat de AdBlue weer vloeibaar
wordt.
Let op
Bij het losschroeven van de tankdop
van de vulpijp kunnen er ammoniak‐
dampen vrijkomen. Adem deze
dampen niet in, omdat ze scherp
geuren. Eventueel ingeademde
dampen zijn onschadelijk.
Tank de AdBlue-tank helemaal vol.
Doe dit als het waarschuwingsbericht
over het voorkomen van opnieuw
starten van de motor al is versche‐
nen.
AdBlue-tankinhoud 3 245.
Zet de auto op een vlakke onder‐
grond.
De vulpijp voor AdBlue zit achter de
tankklep.
De tankvulklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
1. Schakel de ontsteking uit.
2. Sluit alle portieren om ammonia‐
dampen in het interieur te voorko‐
men.
3. Ontgrendel de tankvulklep door
tegen de klep te duwen 3 189.
4. Schroef de beschermdop los van
de vulpijphals.
5. Open de AdBlue-jerrycan.
6. Sluit een uiteinde van de slang
aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
7. Til de jerrycan op tot deze leeg is
of totdat er niets meer uit de jerry‐
can stroomt.
8. Zet de jerrycan op de grond om de
slang te laten leeglopen, wacht
15 seconden.
9. Schroef de slang van de vulpijp.
10. Breng de tankdop aan en schroef
deze rechtsom vast.