Meetwaterbord EASYPRO COMPACT
9.5.3 Drie-elektroden-potentiostaat
U moet het afstellen van een 3-elektroden-potentiostaat of de potentio-
statische meetcellen (chloorsensoren) in principe als een 1-puntsafstel-
ling uitvoeren. Als referentiewaarde heeft u een fotometrisch gemeten
waarde volgens de DPD-methode nodig.
Bij het gebruik in een warmwaterinstallatie kan door
i
elektrochemische processen bij de meetelektrode het nulpunt
verschuiven. In dit geval is een 2-puntsafstelling nodig waarbij
u het nulpunt in heet chloorvrij water afstelt. Het tweede punt
wordt zoals normaal met de DPD-methode met chloorhoudend
water bepaald.
9.5.3.1 1-puntsafstelling van de 3-elektroden-potentiostaat
Voor het afstellen van chloorsensoren heeft u een fotometer nodig om de
referentiewaarde met de DPD-methode te kunnen meten.
Handelingsacties:
ü
Er ligt een meetinstrument klaar om de DPD-waarde te bepalen.
ü
Voor de meetcel wordt meetwater gebruikt.
Voer de volgende stappen uit:
1. Ga in het hoofdmenu via 'Afstellen' naar het tabblad 'Sensoren'.
2. Selecteer bij 'Sensor' de sensor die u wilt afstellen.
3. Druk op de toets '1-punts'.
4
Er wordt begonnen met de 1-puntsafstelling.
4. Haal meetwater uit de directe omgeving van de meetcel en bevestig
dit door op 'OK' te drukken.
5. Bepaal de concentratie in het meetwater met de DPD-methode.
6. Voer de gemeten concentratie in. Deze dient voor het apparaat als
referentiewaarde voor een juiste meting.
7. Bevestig de invoer door op het groene vinkje te drukken.
ü
1-puntsafstelling van de 3-elektroden-potentiostaat afgeslo-
ten.
9.5.3.2 2-puntsafstelling van de 3-elektroden-potentiostaat
Handelingsacties:
ü
Er ligt een meetinstrument klaar om de DPD-waarde te bepalen.
ü
Voor de meetcel wordt meetwater gebruikt.
Voer de volgende stappen uit:
1. Ga in het hoofdmenu via 'Afstellen' naar het tabblad 'Sensoren'.
2. Selecteer bij 'Sensor' de sensor die u wilt afstellen.
3. Druk op de toets '2-punts'.
4
Er wordt begonnen met de 2-puntsafstelling.
4. U wordt gevraagd om de eerste referentiewaarde in te stellen. Dit is
het nulpunt. Als het nulpunt per ongeluk is versteld, stelt u het in door
de meetelektrode los te klemmen en een waarde van nul in te voeren.
Als een juiste 2-puntsafstelling, bijvoorbeeld op basis van heet water,
wordt uitgevoerd, moet u eerst met chloorvrij en daarna met
chloorhoudend water afstellen. Voer de waarde voor het nulpunt in.
© Lutz-Jesco GmbH 2020
Technische wijzigingen voorbehouden.
200122
5. Bevestig de invoer door op het groene vinkje te drukken.
6. Haal meetwater uit de directe omgeving van de meetcel en bevestig
dit door op 'OK' te drukken. Daardoor wordt het actuele signaal voor
het tijdstip waarop het meetwater is afgetapt opgeslagen om
signaalschommelingen tijdens het bepalen van de DPD-waarde als
meetfout uit te sluiten.
7. Bepaal de concentratie in het meetwater met de DPD-methode.
8. Voer de vooraf bepaalde DPD-waarde in.
9. Bevestig de invoer door op het groene vinkje te drukken.
ü
2-puntsafstelling van de 3-elektroden-potentiostaat afgesloten.
9.5.4 Temperatuur
U kunt op elke ingangsmodule een temperatuursensor aansluiten. U kunt
de temperatuursensor afstellen door een referentiewaarde in te stellen.
Als u een referentiewaarde instelt, zal het apparaat de meting van de
temperatuursensor automatisch met het verschil corrigeren.
9.5.4.1 Afstelling van een temperatuursensor
Handelingsacties:
ü
Er ligt een thermometer klaar.
ü
U heeft de meting van de temperatuur geactiveerd (zie hoofdstuk
8.6.1.2 „Temperatuursingangen" op pagina 25).
Voer de volgende stappen uit:
1. Ga in het hoofdmenu via 'Afstellen' naar het tabblad 'Temperatuur'.
2. Selecteer bij 'Ingang' de ingangsmodule waarvoor u een referentie-
waarde wilt instellen.
3. Druk op de toets 'Referentiewaarde'.
4. Voer de gemeten referentietemperatuur in.
5. Bevestig dit door op het groene vinkje te drukken.
ü
Afstelling van een temperatuursensor afgesloten.
9.5.5 Actuator relais
9.5.5.1 Actuator met positieterugkoppeling
U kunt servomotoren met een positieterugkoppeling op het apparaat
aansluiten en via één uitgang sturen. Voordat u de servomotor precies
kunt sturen, moet u de besturing met het apparaat en de positie van de
actuator afstellen.
Bij het afstellen wordt de actuator eerst tot de eindpositie geopend en na
het bereiken van de eindpositie weer gesloten.
Dit hoofdstuk geldt alleen voor actuatoren met een terugkoppelpotentio-
meter.
9.5.5.2 Kalibratie van een actuator met positieterugkoppeling
Handelingsacties:
ü
De stelmotor is ingeschakeld en goed aangesloten.
ü
De uitgang is goed geconfigureerd (zie Tab. 27 „functies van
afzonderlijke regelaars" op pagina 24).
BA-42840-05-V03
Bedieningsvoorschrift
Bedrijfsvoering
35