Werken met de machine
4. Controleer alle machine-instellingen, zie hoofdstuk "Instellingen", pagina 129.
5. Houd iedereen op een afstand van ten minste 20 m tot de machine.
6. De transportbeveiliging van de markeurs losmaken,
zie bedieningshandleiding „Grondbewerkingsmachine".
7. De bedieningsterminal uitschakelen, zie handleiding bedieningsterminal.
8. De markeurs op de werkstand zetten, zie pagina 165.
9. Kalibreer de werk- (A) en de transportstand
(B) op het veld
met ISOBUS-systeem: zie
handleiding "software ISOBUS"
De instelling kan zodanig worden uitgevoerd, dat
de elektromotor, die de zaaias aandrijft
begint met draaien, zodra de
zaaischijven van de machine de grond
ingaan.
blijft stilstaan, zodra de zaaischijven
van de machine uit de grond komen.
10. Tractorregeleenheid (geel) bedienen:
Laat de actieve markeur zakken.
Schakel de rijpadenschakeling verder
Aanleggen van rijpaden (indien nodig)
Neerlaten van het rijpadmarkeerapparaat (indien nodig).
11. Stel net voor de eerste veldrit de juiste rijpadenteller in,
zie bedieningshandleiding "Software ISOBUS"
zie bedieningshandleiding "AmaDrill 2".
12. Breng de aftakas van de grondbewerkingsmachine op werktoerental,
zie bedieningshandleiding van de "grondbewerkingsmachine".
13. Begin te rijden en laat de combinatie via de 3-puntshydraulica van de tractor zakken.
14. De zaaihoeveelheid na circa 2 ha kalibreren.
180
Afb. 229
Cataya Special BAH0109-1 02.21