4) Pluggen voor koelvloeistof aanbrengen en
vullen met koelvloeistof in de normale
mengverhouding van 50% koelvloeistof en 50%
water, voorgemengd.
5) De bescherming van de aanzuigopening en
uitlaatopening verwijderen.
6) Gebruik een reservoir als brandstofbron, te
vullen met een mengsel van C02686 of C02687
met UITSLUITEND diesel 2 brandstof of rode
diesel (ASTM D-975) of BS2869 klasse A2.
(Raadpleeg
brandstofspecificatie.)
7) Koppeling
of
loskoppelen.
8) Motor starten en 1-2 minuten op lage toeren
laten draaien zonder dat deze de normale
bedrijfstemperatuur overschrijdt.
9) Olie en koelvloeistof aftappen.
10) Voor
transport
beschermpluggen terugplaatsen.
11) De motor voorzien van een zichtbare kaart met
vermelding: "MOTOR BEVAT GEEN OLIE –
NIET GEBRUIKEN".
BELANGRIJK: DEZE BEHANDELING MOET ELKE
6 MAANDEN HERHAALD WORDEN
************************
MOTOR IN GEBRUIK NEMEN NA EXTRA
PRESERVERING:
Gebruik de volgende procedure om de motor weer
gewoon te gebruiken:
1) Motorcarter vullen met normale aanbevolen
olie tot het aanbevolen niveau.
2) Voor
transport
beschermpluggen verwijderen.
3) Vullen met koelvloeistof tot het juiste niveau.
4) De kaart "MOTOR BEVAT GEEN OLIE –
NIET GEBRUIKEN" verwijderen.
5) Volg alle stappen in de instructie voor installatie
om de motor in gebruik te nemen.
2.3 INSTALLATIE-INSTRUCTIES
Correct installeren van de motor is zeer belangrijk voor
een optimale prestatie en lange levensduur van
de motor.
In verband hiermee gelden bepaalde installatievereisten
die essentieel zijn voor een goede werking van de motor.
Deze vereisten houden gewoonlijk verband met het
sectie
3.1.1
voor
aandrijfas
van
de
en
opslag
gebruikte
en
opslag
gebruikte
koelsysteem,
brandstofsysteem.
Dit gedeelte van de handleiding moet tezamen met de
relevante bladen met installatie- en operationele
gegevens worden gelezen. Mocht u twijfels hebben over
een installatie, dan kunt u contact opnemen met de
afdeling
vermelding van precieze details van het probleem.
de
Alle installaties moeten schoon en droog zijn en vrij van
rommel. Houd er rekening mee dat de machine
pomp
gemakkelijk bereikbaar moet zijn voor onderhoud en
reparatie. De veiligheid van het personeel in de
omgeving van de draaiende motor is van het grootste
belang voor het ontwerp van de indeling van de
installatie.
1) Zet de pomp vast op de fundering en voer de
installatie uit overeenkomstig de instructies
van de pompfabrikant. Lijn de koppeling van
de motor naar de pomp uit. Smeer de Falk
koppeling met het meegeleverd smeervet, of de
kruiskoppelingen van de aandrijfas met NLGI
klasse 1 of 2 vet bij de (3) Zerk verbindingen.
(Zie sectie 2.4 voor specifieke instructies voor
uitlijnen.)
2) Door
installeer
warmtewisselaar. De afvoerpijp mag niet
kleiner zijn dan de uitlaataansluiting op de
warmtewisselaar. De pijp voor het afvoerwater
moet worden gemonteerd overeenkomstig de
relevante normen. Alle op de warmtewisselaar
aangesloten leidingen moeten worden vastgezet
om beweging door de motor tot een minimum
te beperken. De waterdruk in het koelcircuit
naar de warmtewisselaar mag de op de
warmtewisselaar (die met de motor is
meegeleverd)
overschrijden.
3) Installeer alle aftapkranen en pluggen voor het
koelsysteem.
Aantal
1
1 (alleen
DT2H)
Page 12 of 54
uitlaatsysteem,
klantenondersteuning
warmtewisselaar
de
afvoerpijp
aangegeven
Beschrijving
Plug
Plug
inductielucht
en
van
Clarke,
met
gekoelde
motor:
van
de
limiet
niet
Lokatie
Waterpompinlaat
Rechter
uitlaatspruitstuk -
voorkant