Algemene veiligheidsaanwijzingen
2.16.4 Veiligheidscontrole voor het rijden
28
GEVAAR
Voor elke rit moeten de volgende veiligheidsrelevante
onderdelen op goede werking en veiligheid worden
gecontroleerd:
•
Bandenspanning en bandenprofiel
•
Werking van de stoelschakelaar
•
Olie- en hydrauliekleidingen op dichtheid en/of
poreusheid
•
Messen en mesbevestigingen op losse
schroefkoppelingen en sterke slijtage
•
Beveiligingsinrichtingen op losse schroefverbindingen of
houders
•
Bakdeksel moet zijn gesloten
•
Mulch-klepbevestiging controleren
•
Het draaiende maaiwerk moet worden uitgeschakeld,
zodra de bak wordt opgetild
BAF0012.14 03.23