Verlaagde instelling
(712, 1012)
Vorstbescherming instel-
ling
(714, 1014)
Stooklijn
(720, 1020)
Fig.14: Diagram van de stooklijnen
Verwarmingsbegrenzing
zomer/winter
(730, 1030)
Ruimteinvloed
(750, 1050)
WGB 50/70 D en 90/110 C
Instelling van de verlaagde omgevi n gstemperatuur om deze laatste
te verlagen gedurende de bijkomende uitbatingtijden (s'nachts of
bij afwezigheid enz.).
Instelling van de vorstbeschermingtemperatuur om een te grote
daling van de omgevingstemperatuur te voorkomen.
De vertrektemperatuur wordt aan de hand van de stooklijn be-
paald. Ze wordt, in functie van de buitentemperatuur, gebruikt om
de vetrektemperatuur bij te sturen.
Bepaling van de stooklijn
De laagste berekende buitentemperatuur volgens de klimaatzone
van de grafiek nemen (zie Fig. 14) (bv de verticale lijn van – 10°
C). De maximale temperatuur van de verwarmingskring nemen ( bv
de horizontale lijn van 60° C ).
Het snijpunt van de twee lijnen geeft de waarde van de stooklijn.
°C
100
90
30
80
70
60
50
40
30
20
10
0
In het geval dat temperatuur hier ingesteld is, wordt de verwar-
ming op de zomer of wintermodus omgeschakeld. De aangepaste
buitentemperatuur werkt als referentietemperatuur (Programma
nr. 8703).
- - - °C: deactief
Indien de omgevingsinvloed is ingesteld, worden de afwijkingen
van de omgevingstemperatuur door een voeler waargenomen. Op
basis van deze gegevens wordt de omgevingstemperatuur door de
regeling bijgestuurd.
Er moet een omgevingsvoele r aangesloten worden. De waarde voor
de omgevingsinvloed moet gelege n zijn tussen 1 % en 99 %.Indien er
een afsluiter gemonteerd is op de radiator van het lokaal waarin
de omgevingsvoeler zich bevindt, moet deze volledig open zijn.
Programmering
4
3,5
3
2,75
2,5
-10
-20
Buitentemperatuur
2,25
2
1,75
1,5
1,25
1
0,75
0,5
0,25
-30
°C
57