8
Algemene inbedrijfstelling (alle machinetypes)
Instelling van de aanbouwhoogte in de late bemesting
Voorwaarden:
De machine is aan het hoogste aankoppelpunt vanaf de bovenste hefarm aan
de trekker aangebouwd.
De onderste hefarm van de trekker is aan het bovenste koppelpunt voor
onderste hefarmen van de machine aangebouwd.
Ga bij de bepaling van de aanbouwhoogte (in de late bemesting) als volgt te werk:
1. Aanbouwhoogten A en B (boven plantengroei) uit de strooitabel bepalen.
2. De aanbouwhoogten A en B plus de plantengroei vergelijken met de maxi-
maal toegestane aanbouwhoogten vooraan (V) en achteraan (H).
Afb. 8.11: Aanbouwpositie en -hoogte in de late bemesting
In principe geldt:
A + plantengroei ≤ V
B + plantengroei ≤ H
60
AXIS 20.2/
AXIS 50.2
AXIS 30.2/AXIS 40.2
Max. 950 mm
Max. 900
Max. 1010 mm
Max. 960