4.3 ELEKTRISCHE INSTALLATIE
F
Voorafgaand op elk type ingreep moet de stroomvoorzie-
ning worden losgekoppeld. In geval de scheidingsscha-
kelaar niet zichtbaar is, moet een bord worden aangebracht
met het opschrift "OPGELET - Onderhoud in uitvoering".
!
Het elektrische systeem moet voldoen aan de normen van
kracht in het land van installatie.
Gebruik componenten en materialen voorzien van een
CE-markering en die overeenstemmen met de Laagspan-
ningsrichtlijn 2014/35/EU en de EMC-richtlijn 2014/30/EU.
Het elektrische voedingsnet van het automatiseringssyste-
em moet voorzien zijn van een meerpolige installatieauto-
maat met een geschikte uitschakeldrempel en een opening
tussen de contacten gelijk aan of groter dan 3 mm, die de
scheiding verricht volgens de geldende normen.
Het elektrische voedingsnet van het automatiseringssy-
steem moet voorzien zijn van een differentiaalschakelaar
met een drempel van 0,03 A.
De metalen massa van de structuur moet geaard zijn.
Controleer of de aarding van het systeem voldoet aan
de normen die van kracht zijn in het land van installatie.
De elektrische kabels van het automatiseringssysteem
moeten qua afmetingen en isolatieklasse voldoen aan de
van kracht zijnde normen, moeten geïnstalleerd worden in
geschikte buizen of slangen, extern of verzonken.
Gebruik afzonderlijke buizen voor de kabels met netspan-
ning en voor de verbindingskabels van de bedieningsin-
richtingen/accessoires op 12-24 V.
In geval van de configuratie master-slave moet gezorgd
worden voor een kabelleiding voor de verbinding tussen
de twee besturingskaarten gelegd worden.
Controleer, op de tekeningen van de verzonken kabels, dat
er geen sprake is van elektriciteitskabels in de nabijheid
van punten waar gegraven of geboord moet worden, om
elektrocutiegevaar te voorkomen.
Controleer dat er geen leidingen aanwezig zijn in de
nabijheid van punten waar gegraven of geboord moet
worden.
De externe besturingskaart moet geplaatst worden in
een houder met een minimale beschermingsklasse IP-44,
voorzien van een slot of een andere voorziening die de
toegang van onbevoegde personen verhindert. De
houder moet geplaatst worden in een altijd toegankelijke
en ongevaarlijke zone, op een hoogte van ten minste 30
cm vanaf de vloer. De kabeluitgangen moeten naar
beneden gericht zijn.
De buisverbindingen en de kabeldoorgangen moeten
het binnendringen van vocht, insecten en kleine dieren
belemmeren.
Bescherm de hechtzones van verlengingen met behulp
van aftakdozen met beschermingsklasse IP-67 of hoger.
De totale lengte van de BUS-kabels mag niet meer zijn
dan 100 m.
Het is raadzaam om op een zichtbare plek een zwaailicht te
C4000I
installeren voor het signaleren van de beweging.
De bedieningsinrichtingen moeten geplaatst worden in
voor de gebruiker altijd toegankelijke en ongevaarlijke
zones. Het is raadzaam om de bedieningsinrichtingen
binnen het gezichtsveld van het automatiseringssysteem
te plaatsen.
Een eventueel geïnstalleerde noodstopknop moet voldoen
aan de norm EN13850.
Neem de volgende hoogtes vanaf de vloer in acht:
- bedieningsinrichtingen = minimaal 150 cm
- noodstopknoppen = maximaal 120 cm
Wanneer de handmatige bedieningsinrichtingen bestemd
zijn voor minder-valide personen, moeten ze gemarkeerd
worden met specifieke pictogrammen en moet gecon-
troleerd worden of ze voor de genoemde gebruikers
bereikbaar zijn.
18
532100 - Rev.A