• Controleer de voorkant van de radiator. Verwijder
eventueel vuil en reinig het radiatorscherm.
• Werking van het rempedaal controleren
• Verlichting en claxon controleren.
• Stuurwiel naar links en naar rechts draaien om de
stuurreacties te controleren.
• Controleren op olielekken, loszittende onderdelen
en andere zichtbare gebreken. Zet de motor af
en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand
gekomen zijn voordat u controleert op olielekken,
losse onderdelen of andere gebreken.
Indien een van bovengenoemde zaken niet in orde is,
moet u de monteur hiervan op de hoogte stellen of
contact opnemen met de bedrijfsleiding voordat u die
dag met het voertuig gaat werken. De bedrijfsleiding
kan u verzoeken dagelijks andere controles uit te
voeren. Vraag daarom wat uw taken zijn.
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en stel de
parkeerrem in werking.
2. Schakel de aftakas (indien aanwezig) uit en zet de
gashendel (indien aanwezig) op UIT.
3. Zet de schakelhendel in de neutraalstand en trap
het koppelingspedaal in.
4. Controleer of de hydraulische hefhendel in de
middelste stand staat.
5. Houd uw voet van het gaspedaal.
• In extreem koude weersomstandigheden
(beneden -18°C) - moet u het gaspedaal
verscheidene malen volledig intrappen en laten
opkomen alvorens de motor te starten.
•
Als de motor heet is – moet u het gaspedaal
intrappen en ongeveer half ingetrapt houden
terwijl u de motor start.
• Als de motor is verzopen – moet u het gaspedaal
volledig intrappen en tot de vloer ingetrapt
houden totdat de motor start. Pomp nooit met
het gaspedaal.
6. Steek het sleuteltje in het contact en draai dit naar
rechts om de motor te starten. Laat het sleuteltje
los zodra de motor start.
Belangrijk: Om te voorkomen dat de startmotor
oververhit raakt, mag u de startmotor niet langer
dan 15 seconden in werking stellen. Als u de
motor 15 seconden achtereen hebt gestart, moet
u 60 seconden wachten voordat u een nieuwe
startpoging doet.
Rijden met het voertuig
1. Zet de parkeerrem vrij.
2. Trap het koppelingspedaal volledig in.
3. Zet de schakelhendel in de eerste versnelling
4. Laat het koppelingspedaal langzaam opkomen,
terwijl u het gaspedaal intrapt.
5. Wanneer het voertuig voldoende snelheid
heeft, haalt u uw voet van het gaspedaal, trapt
u het koppelingspedaal volledig in, zet u de
schakelhendel in de volgende versnelling en laat u
het koppelingspedaal omhoog komen, terwijl u het
gaspedaal intrapt. Herhaal deze stappen tot u de
juiste snelheid heeft bereikt.
Belangrijk: Stop het voertuig voordat u
schakelt in Achteruit of Vooruit.
Opmerking: Laat de motor niet lange tijd
stationair draaien.
Gebruik onderstaande tabel om de rijsnelheid van
het voertuig te bepalen bij een motortoerental van
3600 tpm.
Overbren-
Bereik
ging
1
L
2
L
3
L
1
H
2
H
3
H
Achteruit
L
Achteruit
H
Opmerking: Wanneer u het contactsleuteltje
gedurende langere tijd op AAN laat staat, zonder de
motor te starten, kan de accu leeglopen.
Belangrijk: Zorg ervoor dat de voorwielen
niet langer dan 5 seconden tegen de linker- of
rechteraanslag aangedraaid blijven.
6. Probeer de motor niet te starten door het voertuig
aan te duwen of te slepen. De aandrijflijn kan
hierdoor schade oplopen.
Het voertuig tot stilstand
brengen
Om het voertuig tot stilstand te brengen haalt u uw
voet van het gaspedaal, trapt u het koppelingspedaal in
en vervolgens ook het rempedaal.
29
Verhou-
Snelheid
Snelheid
ding
(mijl/uur)
(km/uur)
82,83 : 1
2,9
4,7
54,52 : 1
4,5
7,2
31,56 : 1
7,7
12,5
32,31 : 1
7,6
12,2
21,27 : 1
11,5
18,5
12,31 : 1
19,8
31,9
86,94 : 1
2,8
4,5
33,91 : 1
7,1
11,6