11. Controle van motor en kabel
1. Voedingspanning
2. Stroomverbruik
Punt 3 en 4: Doormeten is niet nodig als voedingspanning en stroomverbruik normaal zijn.
3. Weerstand van
de wikkelingen
4. Isolatieweerstand
12. Afvalverwijdering
Dit product, of onderdelen van dit product dienen op een milieu-
vriendelijke manier afgevoerd te worden:
1. Breng het naar het gemeentelijke afvaldepot.
2. Wanneer dit niet mogelijk is, neemt u dan contact op met uw
Grundfos leverancier.
16
Meet de spanning tussen de fasen met
behulp van een voltmeter.
Meet bij eenfasemotoren tussen de fase
en 0 of tussen twee fasen, afhankelijk
van het type voeding.
Sluit de voltmeter aan op de klemmen in
de motorbeveiliging.
Meet de stroomsterkte van elke fase ter-
wijl de pomp draait bij constante pers-
druk (indien mogelijk bij de capaciteit
waarbij de motor het zwaarst wordt
belast).
Zie het typeplaatje voor de maximale
stroomsterkte.
Koppel de onderwaterkabel los van de
motorbeveiliging.
Meet de weerstand van de wikkelingen
tussen de aders van de onderwaterkabel.
Koppel de onderwaterkabel los van de
motorbeveiliging.
Meet de isolatieweerstand tussen elke
fase en aarde (frame).
Zorg dat de aardverbinding zorgvuldig
gemaakt is.
Wijzigingen voorbehouden.
Bij belasting van de motor dient de spanning zich te bevinden
binnen het bereik dat beschreven staat in paragraaf
6. Elektrische
aansluiting.
De motor kan doorbranden als er grotere variaties in de span-
ning zijn.
Grote variaties in de spanning zijn een indicatie voor slechte
voedingspanning, en de pomp dient te worden uitgeschakeld
tot het defect is opgelost.
Bij driefasenmotoren mag het verschil tussen de stroom-
sterkte in de fase met het hoogste verbruik en de stroom-
sterkte in de fase met het laagste verbruik niet meer dan 5 %
bedragen.
Is dat wel het geval, of is de stroomsterkte groter dan de
nominale stroom, dan kan dit aan de volgende oorzaken lig-
gen:
• De contacten van de motorbeveiliging zijn doorgebrand.
Vervang de contacten of de besturingskast voor eenfasebe-
drijf.
• Slecht contact in de bedrading, mogelijk bij de kabelverbin-
ding. Zie punt 3.
• Te hoge of te lage voedingspanning. Zie punt 1.
• De motorwikkelingen maken kortsluiting of zijn gedeeltelijk
van elkaar los geraakt. Zie punt 3.
• Een beschadigde pomp veroorzaakt overbelasting van de
motor. De pomp moet worden nagekeken.
• De weerstandswaarde van de motorwikkelingen wijkt teveel
af (drie-fasen). Plaats de fasen in fasevolgorde voor een
uniformere belasting. Zie punt 3 als dit niet helpt.
Bij driefasenmotoren mag de afwijking tussen de hoogste en
de laagste weerstandswaarde niet meer dan 10 % bedragen.
Haal de pomp uit het boorgat als de afwijking groter is.
Meet de motor, motorkabel en onderwaterkabel apart door, en
herstel/vervang defecte onderdelen.
NB: Bij éénfase-driedraads-motoren zal de bedrijfswikkeling
de laagste weerstand aangeven.
Als de isolatieweerstand lager is dan 0,5 MΩ dienen de motor
of kabel te worden gerepareerd.
Het is mogelijk dat de lokale regelgeving andere waarden
voor de isolatieweerstand voorschrijft.