3. Controleer of al vier banden de voorgeschreven
spanning hebben. Indien nodig moet u de banden
oppompen totdat ze de correcte spanning hebben; zie
Bandenspanning controleren, blz. 31.
4. Controleer of de maaimessen horizontaal staan en stel
deze bij als u de instelling niet hebt gecontroleerd; zie
Maaidek horizontaal stellen, blz. 32.
5. Meet de lengte van de stang die uitsteekt uit het stelblok
aan de zijkanten van het chassis (Fig. 43).
6. Als de stang niet 19 mm meet, verwijdert u de R-pen en
de ring aan het uiteinde van de stang (Fig. 43) en draait
u de stang totdat deze een lengte van 19 mm heeft.
7. Plaats het uiteinde van de stang in het gat in de beves-
tigingsbeugel van het maaidek en zet deze vast met
behulp van de ring en de pen. Herhaal deze stappen 5-7
aan de andere kant van het maaidek.
2
1
Figuur 43
1. Stelbeugel – 38 inch
model getoond
2. Stelblok
8. Zet de maaihoogte op stand D (76 mm) en draai de
messen voorzichtig rond, zodat zij in de lengterichting
wijzen (Fig. 44).
9. Meet de afstand tussen de rand van zowel het voorste
mes als de rand van het achterste mes tot het horizontale
oppervlak (Fig. 44). Als de rand van het voorste mes
niet 1,6–7,9 mm lager staat dan de rand van het
achterste mes, moet u de voorste borgmoeren afstellen.
4
3
19 mm
m–6432
3. Stelstang
4. R-pen en ring
33
3
2
1
3
Figuur 44
1. Messen in lengterichting
2. Buitenste snijranden
10. Om de schuinstand in te stellen, moet u de borgmoeren
verwijderen en aan de stelmoeren op de voorkant van
het maaidek draaien (Fig. 45).
11. Om de voorkant van het maaidek hoger te zetten, draait
u de stelmoeren vaster. Om de voorkant van het
maaidek lager te zetten, draait u de stelmoeren losser.
12. Nadat u de stelmoeren gelijk hebt afgesteld, controleert
u nogmaals de schuinstand. Draai aan de moeren, totdat
de rand van het voorste maaimes 1,6–7,9 mm lager staat
dan de rand van het achterste mes (Fig. 45).
Opmerking: Na de afstelling mogen beide steunstangen
geen speling hebben (Fig. 47). Draai aan de stangen om de
speling weg te werken (Fig. 45).
1
2
Figuur 45
1. Borgmoer en stelmoer
2. Voorwiel
13. Als de schuinstand correct is, moet u de borgmoeren
draaien en de horizontale stand van het maaidek
controleren; zie Maaidek horizontaal stellen, blz. 32.
m–6427
1
2
3
3
3. Hier meten
1
2
3
4
m–4634
3. Stelmoer
4. Borgmoer