kInDerZItjes:
bevestiging via het Isofix-bevestigingssysteem (3/3)
X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van een kinderzitje.
u = Plaats toegestaan voor bevestiging met autogordel van een in de handel verkrijgbaar als "Universeel" goedgekeurd zitje: controleer of het
gemonteerd kan worden.
Iuf/Il = Plaats toegestaan voor auto's met bevestigingen ISOFIX, indien aanwezig, van een kinderzitje dat goedgekeurd is als "Universeel/semi-
universeel of specifiek voor een auto"; controleer of het gemonteerd kan worden.
(2) Een reiswieg wordt dwars in de auto geïnstalleerd en neemt ten minste twee zitplaatsen in beslag. Plaats het hoofd van het kind richting de
binnenkant van de auto.
(3) Zet de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zo hoog mogelijk en zet de rugleuning licht schuin (ongeveer 25°).
(4) Zet de stoel van de auto indien nodig zo ver mogelijk naar achteren. Om een kinderzitje achterstevoren te installeren, zet u de voorstoel van
de auto zo ver mogelijk naar voren. Zet daarna de voorstoel zo ver mogelijk terug zonder dat deze tegen het kinderzitje komt.
(5) Verwijder in ieder geval de hoofdsteun van de stoel achteraan waarop het kinderzitje is geplaatst. Dit moet gebeuren voordat u het kinderzitje
plaatst. ➥ 3.22. Schuif de stoel vóór het kind naar voren, zet de rugleuning naar voren om contact tussen de stoel en de benen van het kind
te voorkomen.
De grootte van een ISOFIX kinderzitje wordt aangegeven door een letter:
– –A, B en B1: voor zitjes vooruit van groep 1 (van 9 tot 18 kg);
– C and D: kuipzitjes of achterwaarts gerichte zitjes van groep 0+ (minder dan 13 kg) of groep 1 (9 tot 18 kg);
– E: achterwaarts gerichte kuipzitjes van groep 0 (minder dan 10 kg) of 0+ (minder dan 13 kg);
– –F en G: reiswiegen van groep 0 (onder 10 kg).
1.63