cOntrOlesysteem BanDenspannIng
1
5
4
Als uw auto is uitgerust met dit systeem, be-
waakt het de bandenspanningen.
De werking van het systeem
Elk wiel (behalve het reservewiel) beschikt
over een drukzender in het ventiel, die de
bandenspanning periodiek meet.
Het systeem geeft de bandenspanning weer
op het instrumentenpaneel 1 en waarschuwt
als de banden te zacht zijn.
2.18
reset van de referentiewaarde
voor bandenspanning
Deze gebeurt:
– wanneer de referentiespanning in de
banden moet worden gewijzigd om aan-
gepast te zijn aan de gebruiksomstandig-
heden (onbelast, belast, rijden op de au-
tosnelweg ...);
– na het wisselen van de wielen (dit wordt
echter afgeraden);
– na het verwisselen van een wiel.
2
Deze test moet altijd gebeuren na controle
van de bandenspanning in de vier banden
als deze koud zijn.
3
De bandenspanning moet afgestemd zijn op
het huidige gebruik van de auto (onbelast,
belast, rijden op de autosnelweg ...).
Het resetten kan ook gebeuren vanaf
het
multimediascherm.
Voertuig","Bandenspanning".
(1/3)
Selecteer
resetprocedure
Contact aan, auto staat stil:
– Druk zo vaak als nodig is op de schake-
laar 5 om het tabblad Auto weer te geven.
– Tik op schakelaar 2 of 3 om de reset-
pagina voor de bandenspanning te
openen. Het bericht "Bandenspanning
INSTELLEN (ingedrukt houden)" ver-
schijnt op het instrumentenpaneel;
– Druk op de schakelaar 4 OK en houd
deze ingedrukt om de reset te starten.
Het resetten van de bandenspanning
wordt bevestigd door het knipperende
bandenpictogram gevolgd door het be-
richt "Inleren bandsp. bezig".
Het resetten kan een paar minuten duren tij-
dens het rijden.
Opmerking: de referentiespanning van de
banden mag niet lager zijn dan de aanbevo-
len waarde die op de zijkant van het portier
vermeld staat.