1. Snelheidsbegrenzer
Belangrijk: Als de machine in de maaistand staat,
moet de schroef van de snelheidsbegrenzer het
tractiepedaal tegenhouden voordat de pomp een
volledige slag aflegt, omdat anders de pomp schade
kan oplopen.
Diagnoselampje
Het diagnoselampje (Figuur 4) gaat branden als een fout
in het systeem wordt ontdekt.
Figuur 3
1. Cruise control (optioneel)
2. Lichtschakelaar
3. Hi–Lo-snelheidsregelaar
4. Gashendel
5. Waarschuwingslampje
gloeibougie
6. Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur
7. Diagnoselampje
Koelvloeistoftemperatuurmeter van de
motor
Bij normale gebruiksomstandigheden moet de
temperatuurmeter (Figuur 4) in het groene gebied
blijven. Controleer het koelsysteem als de meter in het
gele of rode gebied komt.
Oliedruklampje
Dit lampje (Figuur 4) brandt indien de motoroliedruk
gevaarlijk laag is.
Laadindicator
De laadindicator (Figuur 4) licht op indien het laadcircuit
van het systeem defect is.
Contactschakelaar
De contactschakelaar (Figuur 4) heeft drie standen: Uit,
Aan/Voorgloeien en Start.
Aftakasschakelaar
De aftakasschakelaar (Figuur 4) heeft drie standen:
Uit (start) en In (stop). Trek de knop van de
18
Figuur 4
8. Koelvloeistoftemperatuurmeter
van motor
9. Waarschuwingslampje
oliedruk
10. Laadindicator
11. Contactschakelaar
12. Aftakasschakelaar
13. Schakelaar van
stromingsverdeler
(optioneel)
14. Hefschakelaars