3.7.1 Toegangscode en toegangsniveau wijzigen
Het systeem onderhoudt 4 afzonderlijke codes. Aan elke van de codes kan een ander toegangsniveau worden toege-
wezen. Hoofdstuk 3.1 beschrijft de werkinstellingen van de codes en de verbonden toegangscodes. Iedere code bestaat
uit 4 cijfers4 cijfers.
Figuur display 20 – Code en toegangsniveau invoeren.
1.Toetsen voor het kiezen van het toegangscodenummer;
1.Invoertoets voor toegangscode;
3.Invoertoets voor toegangsniveau;
4.Tijd voor het automatisch uitloggen in minuten
De nieuwe code wordt in een afzonderlijk venster ingevoerd (zie het figuur display 1). Na het eerst invoeren van de code
vordert het systeem automatisch de code te herhalen om deze te verifiëren (Bevestigen). Als beide codes verschillen,
ignoreert het systeem de nieuwe code en laat de oude code gelden. Als beide codes identiek zijn, verschijnt de nieuwe
code in het veld "Toegangscode" en een toets "Opslaan" in de linkerbovenhoek van de display. Druk op "Opslaan"
om de ingevoerde code op te slaan. Als deze code in het systeem al geregistreerd is, wordt deze geïgnoreerd en het
systeem laat de oude code gelden.
Het toegangsniveau kan door de toets tegenover het veld "Codeniveau" worden gewijzigd. De toets opent een menu
waar het nieuwe toegangsniveau kan worden gekozen (1-3). Verlaat het venster door op de respectieve toets te drukken
of met "EXIT". Als het ingevoerde, nieuwe niveau van het actuele verschilt, verschijnt de toets "Opslaan". Druk daarop,
het nieuwe toegangsniveau wordt opgeslagen.
Het veld "Auto Log off" is actief bij een ingang met toegangsniveau 3. Als het veld ingeschakeld is, wordt op toegang-
sniveaus 2 en 3 automatisch uitgelogd. De tijd voor het automatische uitloggen kan in een interval van 0 tot 60 minuten
worden ingesteld. Het systeem logt automatisch van de programmeringsmenu's uit als tijdens het ingestelde interval
geen activiteit met het paneel geregistreerd wordt (bijvoorbeeld gedrukte toets).
Er moet tenminste een code met toegangsniveau 3 in het systeem zijn!
Het programma laat niet toe om het toegangsniveau (3) te wijzigen, wanneer dit het enige is!
3.7.2 Netwerk
Met de toets "Netwerk" wordt een nieuw venster geopend, waar de parameters van twee submenu's kunnen worden
ingesteld: Netwerkinstellingen en Panelen.
3.7.2.1 Menu Netwerkinstellingen
In dit menu worden parameters voor de verschillende velden gezet – zie het figuur display 24.
• Naam – de naam van het paneel invoeren – tot 40 karakters.
• Port - TCP/IP port voor de communicatie met het paneel invoeren. Het paneel definieert automatisch ook Port+1,
Port+2. Deze moeten vrij voor het gebruik door de panelen zijn. Alle panelen aan het netwerk moeten hetzelfde port-
nummer hebben. Als een port gewijzigd wordt, moet het paneel door de voeding worden herstart.
• Paneelnummer – Er wordt een uniek nummer van het paneel in het netwerk ingevoerd (1-32). De panelen worden
door dit nummer herkend.
• Netwerk status – Er wordt de status van het netwerk ingesteld. Het netwerk kan in- of uitgeschakeld zijn.
• Netwerktype – Het type van het netwerk kan LAN of redundant zijn (bij het aansluiten van een module redundant net-
54
Analoog adresseerbare Brandmeldcentrale ATENA - Gebruikershandleiding Installatie en programmering
1
2
3
4