Alarm
Oorzaak
AL TR 8
WATCH DOG
AL TR 13
EEPROM KO
AL TR 17
LOGIC FAILURE #3
AL TR 18
LOGIC FAILURE #2
AL TR 19
LOGIC FAILURE #1
AL TR 30
VMN LOW
AL TR 31
VMN HIGH
AL TR 37
CONTACTOR CLOSED
AL TR 38
CONTACTOR OPEN
AL TR 49
I=0 EVER
AL TR 53
STDBY I HIGH
AL TR 60
CAPACITOR CHARGE
AL TR 61
HIGH TEMPERATURE
AL TR 65
MOTOR TEMPERATURE
AL TR 75
CONTACTOR DRIVER
AL TR 76
COIL SHORTED
AL TR 78
VACC NOT OK
AL TR 79
INCORRECT START
AL TR 80
FWD+BACK
AL TR 86
PEDAL WIRE KO
AL TR 236
WRONG BATTERY TYPE
AL TR 237
-
AL TR 248
CAN BUS KO.
AL TR 250
SENS MOTOR TEMP. KO
AL TR 251
HANDBRAKE
AL TR 253
ENCODER ERROR
AL TR 254
AUX OUTPUT KO
NB: Neem contact op met de assistentiedienst voor informatie betreff ende de alarmen.
"ALARMEN" TRACTIE-INVERTER (POS.4)
Beschrijving en oplossing
Probleem met het elektrische WATCHDOG-circuit dat de capaciteit verliest om het vermogen van het systeem te activeren of te
blokkeren. Indien de continuïteit op de fasen van de motor gecontroleerd is, heeft het probleem te maken met de logica (inverter)
van het systeem, die bijgevolg vervangen moet worden.
Probleem met het parametergeheugen. Probeer een CLEAR EEPROM uit te voeren om het geheugen te resetten. Indien deze han-
deling geen positief resultaat oplevert, moet u de beschadigde EEPROM vervangen.
Breuk van het hardwarecircuit dat het systeem controleert en beschermt tegen te hoge stroompieken door de driefasige brug te
openen; het probleem heeft te maken met de logica (inverter) van het systeem, die bijgevolg vervangen moet worden.
Breuk van het hardwarecircuit dat de timing garandeert van de sinusoïdale golven; het probleem heeft te maken met de logica
(inverter) van het systeem, die bijgevolg vervangen moet worden.
Signalering van te hoge of te lage spanning. Dit treedt op wanneer de lading van de accu teveel afwijkt (circa + of - 20%) van de no-
minale waarde. In dit geval moet u de oorzaak van het probleem opsporen en voorkomen (te hoge spanning ontstaat gewoonlijk
bij te hoge regeneratie, te lage spanning wanneer de accu te ver leeg is). Dit houdt geen verband met het systeem.
Diagnose bij de inschakeling die optreedt wanneer de gemeten fasespanning te laag is ten opzichte van de verwachte waarde.
Controleer of de vermogenkabels van de motor goed vast zitten (een losgekomen fase of een fase die slecht contact maakt doet
deze fout optreden). Indien de vermogenaansluitingen in orde zijn, dan is het waarschijnlijk dat de schade de vermogensectie van
het systeem betreft, die bijgevolg moet worden vervangen.
Analoog met de VMN LOW treedt deze diagnose op wanneer de gemeten fasespanning te hoog is ten opzichte van de verwachte
waarde. Controleer of de vermogenkabels van de motor goed vast zitten, of ze intact zijn en geen kortsluiting maken. Indien de
vermogenaansluitingen in orde zijn, dan ligt de oorzaak waarschijnlijk bij de vermogensectie van het systeem, die bijgevolg moet
worden vervangen.
Het vermogencontact van de hoofdschakelaar is gesloten, zelfs wanneer zijn spoel niet aangestuurd is. Controleer of de schakelaar
niet verkleefd of beschadigd is, vervang deze schakelaar eventueel.
Het vermogencontact van de hoofdschakelaar is gesloten, zelfs wanneer zijn spoel aangestuurd is. Controleer of de bekabeling
van de spoel niet onderbroken is, slecht bekabeld is of in het algemeen niet beschadigd is. Eventueel moet die worden vervangen.
Terwijl de motor draait, ziet de stroomsensor van het systeem een aansturingssstroom die nihil is. Dit betekent dat de sensor be-
schadigd is; de besturing moet daarom worden vervangen.
In tegenstelling tot de vorige fout, is de aansturingsstroom altijd hoog, ook wanneer die nihil moet zijn. Indien de fout niet ver-
dwijnt, betekent dit dat de sensor beschadigd is; de besturing moet daarom worden vervangen.
Tijdens de voorlaadfase (de fase die optreedt tussen de inschakeling met de sleutel en het sluiten van de hoofdschakelaar) bereikt
de spanning op de klemaansluitingen van de condensatoren voor het voorladen niet de vereiste waarde. Controleer of er geen
inductieve belastingen in parallel met de condensatoren zijn en of er geen problemen zijn met de vermogensectie van de motor
of van het systeem.
Waarschuwing die aangeeft dat de temperatuur van de besturing de kritieke limiet (circa 72°) heeft overschreden. De machine valt
stil zodat de besturing kan afkoelen.
Waarschuwing die aangeeft dat de temperatuur van de motor de kritieke limiet (die afhangt van de motor) heeft overschreden. De
machine valt stil zodat de motor kan afkoelen.
De voedingsspanning van de spoel van het lijncontact is lager dan de verwachte spanning. Controleer of de spoel van de hoofd-
schakelaar niet in kortsluiting is. Indien de fout niet verdwijnt, is de schade te wijten aan het aansturingscircuit van het systeem,
dat bijgevolg moet worden vervangen.
Dit is een diagnose van de hoofdschakelaar. Indien de spoel van de
wordt aangestuurd, dan wordt de
hoofdschakelaar
Dit alarm treedt op 20" nadat het versnellingspedaal is ingedrukt wanneer er geen aanvraag voor werking is (dit betekent dat het
pedaal onbelast is ingedrukt, met de versnelling in neutraal of zonder iemand op de bestuurdersstoel). Controleer of de draad niet
in kortsluiting is.
Waarschuwing die een foutieve startsequentie van de machine signaleert. Herhaal de correcte sequentie: Ga correct neerzitten +
schakel de versnelling in + druk het versnellingspedaal in.
Waarschuwing die signaleert dat tegelijk de versnelling vooruit en de versnelling achteruit wordt gevraagd.
Onderbreking van de centrale van de potentiometer van de versnelling. Controleer de CPOT (centr. potentiometer) van het ver-
snellingspedaal.
Foutieve instelling van de parameter SET BATTERY TYPE (menu ADJUSTMENT). Dit kan zich enkel voordoen wanneer u 24V in plaats
van 36V instelt, waardoor de reeds correcte default wordt gewijzigd.
Dit kan zich tijdens de werking niet voordoen (het betreft een waarschuwing die een manipulatie van de SLIP-parameters in het
menu HARDWARE SETTING aangeeft).
Onderbreking van de communicatie via CAN. Als de diagnose zich bij de montage voordoet, moet u controleren of de bekabeling
van CAN H en CAN L niet is omgewisseld. Als de diagnose zich tijdens de werking voordoet, moet u controleren of de kabels van
CAN H en CAN L niet onderbroken zijn.
Onderbreking van de temperatuursonde van de motor. Controleer of de bekabeling niet onderbroken is; vervang eventueel de
thermische sonde van de motor. Deze signalering kan zowel tijdens de test als tijdens het gebruik van de machine opduiken.
Waarschuwing die aangeeft dat de handrem is ingeschakeld. Dit is geen alarm die de machine blokkeert, u hoeft enkel de hendel
van de handrem te deblokkeren vooraleer de sequentie voor de werking te starten (correct neerzitten + de versnelling inschakelen
+ het versnellingspedaal indrukken).
Onderbreking van de sensor van de toeren van de motor (met name de encoder). Controleer of de bekabeling niet onderbroken is;
vervang eventueel de sensor van de motor. Deze signalering kan zowel tijdens de test als tijdens het gebruik van de machine op-
duiken. Het systeem kan niet met terugwerking controleren of de setpoint coherent is met het gedrag van de machine, waardoor
de werking van het voertuig geblokkeerd wordt.
Breuk van de drive die de hulpuitgang (AUX OUTPUT) aanstuurt, dit betekent de magnetische parkeerrem. Controleer of er geen pro-
blemen zijn met de bekabeling van de spoel die een valse positief veroorzaken. Indien de rem in orde is, moet u de inverter vervangen.
hoofdschakelaar
geopend en wordt de fout gesignaleerd.
29
bij de inschakeling gevoed is, hoewel die niet