VeRlICHTING eN sIGNAleN
1
2
á
Grootlicht
Met dimlichten aan, trekt u de licht-
schakelaar 1 naar u toe. Dit controlelampje
op het instrumentenpaneel licht op.
Om het grootlicht uit en het dimlicht weer in
te schakelen, trekt u de lichtschakelaar 1 op-
nieuw naar u toe.
(2/3)
Uitschakelen van de lichten
Er zijn twee mogelijkheden:
– Handmatig, zet de ring 2 in stand 0;
– automatisch, de lichten gaan uit na het
stoppen van de motor, bij het openen van
het bestuurdersportier of bij het vergren-
delen van de auto. In dat geval schake-
len, bij de volgende keer starten van de
motor, de lichten opnieuw in, overeen-
komstig de stand van de ring 2.
NB: als de mistlichten branden, dooft de ver-
lichting niet automatisch.
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
Er klinkt een geluidssignaal bij het openen
van het bestuurdersportier om u te waars-
chuwen dat de lichten nog branden.
Functie "uitschakelvertraging"
Afhankelijk van de auto, blijven met deze
functie de dimlichten korte tijd branden (voor
het verlichten van het openen een hek,
enz.).
Met de motor en de verlichting uitgescha-
keld en de ring 2 in de stand 0, trekt u de
lichtschakelaar 1 naar u toe: de dimlichten
gaan ongeveer dertig seconden branden.
Om deze tijd te verlengen, kunt u de scha-
kelaar tot vier keer naar u toe trekken (de
maximale tijd is ongeveer twee minuten).
Om de verlichting uit te schakelen voordat
deze automatisch uitschakelt, verdraait u de
ring 2 (de stand is onbelangrijk) en draait u
deze daarna terug in de stand 0.
1.83