sNelHeIDsReGelAAR
4
2
3
Veranderen van de ingestelde
snelheid
U kunt de ingestelde snelheid veranderen
door een aantal keren te drukken op:
– de schakelaar 2 (+) om de snelheid te
verhogen,
– – de schakelaar 3 (-) om de snelheid te
verlagen.
De snelheidsregelaar heeft in
geen enkel geval invloed op
het remsysteem.
2.26
(3/4)
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
U kunt de snelheid van de auto altijd verho-
gen door het gaspedaal in te drukken. Zo
lang u te snel rijdt, knippert de ingestelde
snelheid op het instrumentenpaneel om u te
5
waarschuwen.
Laat daarna het gaspedaal los: na enkele
seconden gaat de auto automatisch weer
met de oorspronkelijk ingestelde snelheid
rijden.
Onmogelijkheid om de gekozen
ingestelde snelheid vast te houden
Tijdens een steile afdaling kan het systeem
de ingestelde snelheid niet vasthouden: de
snelheid in het geheugen knippert op het in-
strumentenpaneel om u te informeren.
Onderbreken van de functie
De functie wordt uitgeschakeld als u drukt
op:
– de schakelaar 4 (O);
– het rempedaal;
– de overgang in neutrale stand;
– de schakelaar ECO-modus.
In de vier gevallen blijft de ingestelde maxi-
mumsnelheid in het geheugen en de bood-
schap "In geheugen" verschijnt op het in-
strumentenpaneel.
De 'stand-by'-stand wordt bevestigd door
het doven van het controlelampje
de groene achtergrond en het oplichten van
het controlelampje
.
Bij iedere in- of uitschakeling van de
ECO-modus, gaat de functie voor snel-
heidsregelaar op stand-by. Raadpleeg
het hoofdstuk "Zuinig rijden" in hoofd-
stuk 2.
Ï
op