5.8
Radarapparaat
Het radarapparaat (Afb. 41/1) schakelt bij
snelheidsregistratie automatisch in. Op
voorwaarde dat de bedieningsterminal gereed is
voor bedrijf en de combinatie zich in de
werkstand bevindt.
De impulsen van het radarapparaat zijn bedoeld voor het berekenen van
de werksnelheid;
de bewerkte oppervlakte;
het toerental van de zaaiasaandrijfmotor. Voor een constante zaaihoeveelheid, bij verschillende
rijsnelheden.
Het gebruik van het radarapparaat vereist het programmeren van de impulsen over een meetafstand
van 100 m en wel
vóór de eerste keer gebruiken;
bij verschillende soorten grond (wielslip);
wanneer de werkelijke zaaihoeveelheid afwijkt van de gekalibreerde zaaihoeveelheid;
bij een afwijking tussen de aangegeven en de werkelijke hoeveelheid bewerkte grond.
De instructies voor het leren van de impulsen voor machines
zonder ISOBUS-systeem vindt u in de bedieningshandleiding "AmaDrill 2"
met ISOBUS-systeem vindt u in de bedieningshandleiding "Software-ISOBUS".
Cataya Super BAH0105-1 02.20
Afb. 41
Opbouw en werking
59