7
Elektrische installatie
Gevaar!
e
Gevaar voor elektrische schok!
> Schakel voor elektrische installatiewerk-
zaamheden altijd de stroomtoevoer van
alle stroomcircuits uit.
> Controleer de spanningvrijheid.
> Zorg ervoor dat de stroomtoevoer tegen
het per ongeluk herinschakelen beveiligd
is.
Opgelet!
b
Gevaar voor beschadiging door ondeskun-
dige elektrische installatie!
De elektrische installatie mag alleen door
een erkende elektrotechnicus uitgevoerd
worden.
> Voer de beschreven installatiewerkzaam-
heden op een deskundige manier uit.
Opgelet!
b
Gevaar voor beschadiging door ontoerei-
kende scheidingsinrichting!
De elektrische aansluiting moet via een
driepolig uitschakelende scheidingsinrich-
ting van de klant met minstens 3 mm con-
tactopening (bijv. aardlekschakelaar) uit-
schakelbaar zijn. De scheidingsinrichting
moet gekoppelde zekeringen hebben, zodat
bij het uitvallen van een zekering alle
andere zekeringen eveneens uitschakelen.
> Zorg ervoor dat bij de klant een pas-
sende scheidingsinrichting voorhanden
is.
Opgelet!
b
Kortsluitgevaar!
Als kabels aan de binneneenheid langer dan
30 mm afgestript worden, kunnen kortslui-
tingen op de printplaat ontstaan als de
kabels niet correct in de stekker bevestigd
worden.
> Strip de kabels met 230 V af, voor de
aansluiting op de ProE-stekker om veilig-
heidsredenen maximaal 30 mm en let op
vastheid in de stekker.
Installatiehandleiding geoTHERM 0020072959_03
Elektrische installatie
Opgelet!
b
Gevaar voor slechte werking door onge-
schikt kabeltraject!
De leidingen voor buitentemperatuurvoeler,
eBUS en kamertemperatuurregelaar bren-
gen lage spanningen over. Storingsinvloe-
den uit de omgeving kunnen zich op de
voelerkabels uitwerken en verkeerde infor-
matie aan de warmtepompregelaar doorge-
ven.
> Plaats laagspanningskabels, zoals bijv.
voelerkabels, in het huis op voldoende
afstand van sterkstroomkabels. Als laag-
en netspanningskabels parallel geplaatst
worden, geldt bij een lengte vanaf 10 m
een minimumafstand van 25 cm.
7.1
Installatievoorschriften in acht nemen
> Bepaal de vereiste draaddoorsnedes aan de hand van de
in de technische gegevens opgegeven waarden voor het
maximale ontwerpvermogen.
> Houd in elk geval rekening met de installatievoorwaarden
bij de klant.
> Installeer de warmtepomp via een vaste netaansluiting.
> Installeer de scheidingsinrichting in de directe omgeving
van de warmtepomp.
> Sluit voor de stroomvoorziening de warmtepomp op een
driefasig 400 V draaistroomnet met een nulleider en
een aarddraad aan.
> Beveilig deze aansluiting met precies die waarden die in
de technische gegevens opgegeven zijn (¬ Tab. 14.1 resp.
14.2).
> Als de plaatselijke netexploitant voorschrijft dat de
warmtepomp via een blokkeersignaal gestuurd moet
worden, monteert u een passende, door de netexploitant
voorgeschreven contactschakelaar (¬ Hfdst. 7.3.2).
> Zorg ervoor dat de maximale kabellengte van de voeler-
kabels, bijv. van de VRC DCF-ontvanger, niet meer van 50
m bedraagt.
> Plaats aansluitkabels met netspanning en voeler- resp.
buskabels vanaf een lengte van 10 m afzonderlijk. Is dit
niet mogelijk, gebruik dan een geschermde kabel. Leg
het scherm eenzijdig op de plaat van de schakelkast van
de warmtepomp.
> Gebruik vrije klemmen van de warmtepomp niet als
steunklemmen voor de verdere bedrading.
i
Een overzicht van het complete stroomschema
vindt u in de (¬ Hfdst. 17).
7
43