Gegevensrecord
Afb. 38
Motorgegevens
De in het verdere verloop van de begeleidende inbedrijfstelling in te voeren motorgegevens zijn op het typeplaatje
of het gegevensblad van de motor te vinden. De voor het stuur- en regelgedrag nodige andere motorgegevens
worden in de loop van de inbedrijfstelling op basis van de instellingen, die op plausibiliteit getest zijn, berekend.
Het bedrijf met meerdere motoren aan de Dedrive Compact STO is mogelijk. Hierbij dient men erop te letten dat
identieke motoren worden gebruikt en dat de motorkabellengten gelijk zijn. Voor het bedrijf met meerdere moto‐
ren dient bij de aangifte van de ontwerpstroom en het ontwerpvermogen de som van de motoren te worden inge‐
voerd.
De door de fabriek ingestelde ontwerpwaarden moeten door de gebruiker worden gecontroleerd en indien nodig
worden gewijzigd. Wijzig de waarden met de ▲ ▼-knoppen en bevestig uw invoer met de
Voor Demag motoren ZBA met breedspanningsbereik bijv. 380 - 400 V dient de kleinste van de aangegeven
spanningen te worden ingevoerd.
Parameter
nr.
Naam
369
Motor Type (Motortype)
370
Rated voltage (Ontwerpspanning)
371
Rated current (Ontwerpstroom)
372
Rated speed (Ontwerptoerental)
374
Rated Cosinus Phi (Ontwerp-cosinus
Phi)
375
Rated frequency (Ontwerpfrequentie)
376
Rated Mech. Power (Mech. ontwerpver‐
mogen)
812
Cyclic duration factor (Inschakelduur)
1014
Type rotor
1015
Motor ambient temperature (Omgevings‐
temperatuur motor)
490
Operation Mode Encoder 1 (Bedrijfsmo‐
dus encoder 1)
491
Division Marks Encoder 1 (Impulsgetal
encoder 1)
493
Operation Mode Encoder 2 (Bedrijfsmo‐
dus encoder 2)
494
Division Marks Encoder 2 (Impulsgetal
encoder 2)
766
Source Actual Speed (Werkelijke waar‐
debron encoder)
Tab. 54
Plausibiliteitscontrole
De controle van de motorgegevens dient uitsluitend door de vakkundige gebruiker te worden uitgevoerd. De con‐
figuraties bevatten complexe regelgedragingen die voornamelijk van de juist ingevoerde motorgegevens afhan‐
gen. Daarom moet op de tijdens het testverloop weergegeven waarschuwings- en foutmeldingen worden gelet.
Als er tijdens de procedure voor ingebruikname een kritieke toestand wordt herkend, dan wordt deze in de bedie‐
ningseenheid weergegeven. In Parcom Compact vind de aanduiding plaats in de parameter
Status of motor parameter identification (Status motorparameteridentificatie) 797.
Overeenkomstig de afwijking voor de verwachte parameterwaarde wordt een waarschuwings- of foutmelding
weergegeven.
De waarschuwing kan met de
ingevoerde parameterwaarden kunnen door daaropvolgend drukken op de
Mogelijke waarschuwingen tijdens de plausibiliteitcontrole
De waarschuwing kan met de
Na de configuratie verschijnt de selectie van de gegevensrecord. Selec‐
teer de gewenste gegevensrecord dS met de ▲ ▼-knoppen en beves‐
tig met de
ENT
In gegevensrecord 0 (fabrieksinstelling) worden de gegevensrecords 1
tot 4 met gelijke parameterwaarden opgeslagen.
Eenheid
Min.
-
0 - onbekend
2 - synchroon
[V]
60,0
[A]
typeafhankelijk
typeafhankelijk
[rpm]
96
-
0,01
[Hz]
10,00
[kW]
typeafhankelijk
typeafhankelijk
40 - 40 % ID
100 - 100 % ID
-
1 - cilindrische
2 - conische rotor 1 - cilindrische ro‐
rotor
[°C]
40 – 40 ... 49
70 – 70 ... 79
-
1 - enkelvoudig
4 - viervoudig
-
1
-
4 - viervoudig
104 - viervoudig
geïnverteerd
-
1
-
1 - roterende en‐
2 - Roterende en‐
coder 1
-knop worden bevestigd en de begeleide inbedrijfstelling wordt voortgezet. De
ENT
-knop worden bevestigd en de plausibiliteitcontrole wordt voortgezet.
ENT
-knop.
Instelling
Max.
Fabrieksinst.
1 - asynchroon
800,0
U
FUN
I
FUN
60000
typeafhankelijk
1,00
typeafhankelijk
1000,00
50,00
P
FUN
60 - 60 % ID
tor
60 – 60 ... 69
0 - uit
8192
1024
0 - uit
8192
1024
2 - Roterende en‐
coder 2
coder 2
-knop worden gecorrigeerd.
ESC
-knop.
ENT
Toelichting
alleen bij configuratie 2xx
alleen bij configuratie 2xx
alleen bij configuratie 2xx en met uit‐
breidingsmodule
alleen bij configuratie 2xx
59