Inhoudsopgave
Advertenties
7.5.2
Netspanning inschakelen
Nadat de installatiewerkzaamheden afgesloten zijn, moeten voor het inschakelen van de netspanning nogmaals
alle stuur- en vermogensaansluitingen worden gecontroleerd.
Indien alle elektrische aansluitingen in orde zijn, moet erop worden gelet dat de regelaarvrijgave van de frequen‐
tieomvormer uitgeschakeld is (stuuringang S1IND/STO A en S7IND/STO B geopend). Na het inschakelen van de
lichtnetspanning voert de frequentieomvormer een zelftest uit en meldt tijdens deze korte periode „Fout".
De frequentieomvormer sluit na enkele seconden de zelftest af.
Na het opschakelen van de regelaarvrijgave aan de stuuringang S1IND/STO A en S7IND/STO B activeert de fre‐
quentieomvormer de digitale melding „Bedrijfsklaar" (in de fabriek op digitale uitgang S1OUT).
In leveringstoestand en na het instellen van de fabrieksinstelling wordt de parameteridentificatie automatisch op‐
geroepen. De bedieningseenheid toont het menupunt „SEtUP" uit de menuoptie CTRL.
7.5.3
Setup
Algemene informatie over de set-up
De begeleide inbedrijfstelling van de frequentieomvormer berekent alle voor de gewenste toepassing relevante
parameterinstellingen. De selectie van de beschikbare parameters is afgeleid uit bekende standaardtoepassingen
van de aandrijftechniek. Dit vereenvoudigt de selectie van de belangrijke parameters, kan nochtans een daarop‐
volgende controle door de gebruiker niet vervangen. Na een geslaagd afsluiten van de SETUP-routine wordt ver‐
volgens de werkelijke waarde Actual Frequency (Werkelijke frequentie) 241 uit de menuoptie VAL in
de bedieningseenheid weergegeven.
Verkeerde parameterinstelling
● De begeleide inbedrijfstelling omvat de functie voor de parameteridentificatie. De parameters worden door
een meting vastgesteld en overeenkomstig ingesteld. De motor moet voor begin van de meting niet zijn aan‐
gedreven, omdat een deel van de motorgegevens afhankelijk is van de bedrijfstemperatuur.
De begeleide inbedrijfstelling „SEtUP" verschijnt automatisch in de leveringstoestand. Aansluitend bij een ge‐
slaagde inbedrijfstelling kunt u in het hoofdmenu het submenu CTRL selecteren en de functie „SEtUP" met de ▲
▼-knoppen opnieuw oproepen.
Bevestig de weergave „SEtUP" met de
De parameter Configuration (Configuratie) 30 verschijnt. Voer met de ▲ ▼-knoppen het gewenste num‐
mer in (zie volgende paragraaf). Besluit de invoer met de
Indien de configuratie werd gewijzigd, wordt de hard- en softwarefunctionaliteit geconfigureerd en de omvormer
opnieuw geïnitialiseerd. Daarna gaat de begeleide inbedrijfstelling „SEtUP" opnieuw van start. Bevestig de confi‐
guratie met de
Configuratie
De parameter Configuration (Configuratie) 30 bepaalt het regelgedrag. De frequentieomvormersoftware
biedt diverse configuraties ter keuze aan. De configuraties verschillen voornamelijk in de wijze waarop de aandrij‐
ving wordt bestuurd. Het toerental wordt als gewenste frequentiewaarde ingesteld.
Zie voor meer informatie en configuraties zie „Ontwerpleidraad/gebruiksaanwijzing frequentieomvormer Dedrive
Compact STO" Tab. 1, Pagina 2.
Afb. 36
Afb. 37
58
ENT
-knop.
ENT
-knop.
-knop.
ENT
210 - FOR toerentalregeling met sensor
Toegelaten voor hijstoepassingen.
De configuratie 210 omvat de functies voor de toerentalgeregelde veld‐
georiënteerde regeling van een asynchrone machine met encoder met
terugvoer. De gescheiden regeling van draaimoment- en fluxvormende
stroom zorgen voor een hoge aandrijfdynamiek met hoog lastmoment.
410 - FOR toerentalregeling zonder sensor
Fabrieksinstelling, aanbevolen voor rijtoepassingen.
Mogelijke minimale frequentie f
De configuratie 410 omvat de functies voor de sensorloze veldgeoriën‐
teerde regeling van een motor. Het actuele motortoerental wordt vast‐
gesteld op basis van de stromen en spanningen op dat moment in com‐
binatie met de motorparameters. De parallelschakeling van afzonderlij‐
ke motoren is in deze configuratie niet mogelijk.
= 5 Hz
min
Advertenties
Inhoudsopgave
