7
Inbedrijfstelling
7.1
Veiligheidsinstructie voor de ingebruikname
GEVAAR
Spanningvoerende onderdelen
Er bestaat gevaar voor lijf en leven.
Werkzaamheden aan elektrische installaties mogen alleen door gekwalificeerd vakpersoneel ( „Definitie van
groepen personen", Pagina 7) worden uitgevoerd met inachtneming van de veiligheidsvoorschriften.
–
De voeding moet uitschakelbaar zijn via een voorziening voor het verbreken van de energievoorziening
(bijv. netschakelaar of stroomonderbreker met hangslot).
–
Neem de nodige veiigheidsvoorzieningen voor de inbedrijfstelling (bijv. goed toegankelijke en snel bereik‐
bare NOOD-UIT-schakelaar).
–
Schakel vóór het begin van de werkzaamheden de stroomtoevoer uit. Beveilig de netschakelaar of stroom‐
onderbreker met een hangslot tegen onbevoegd of ongewenst opnieuw inschakelen. Na het uitschakelen
van de voedingsspanning kunnen voor korte duur nog gevaarlijke spanningen aanwezig zijn (ten minste 3
minuten wachten).
WAARSCHUWING
Ondeskundige inbedrijfstelling
Er bestaat gevaar voor lijf en leven. Gevaar voor materiële schade.
–
Zorg ervoor dat de omvormer zoals voorgeschreven is ingebouwd en bedraad.
–
Scheid de motor, indien mogelijk, van de mechanische installatie/inrichting.
–
Bij de parameterinstelling van de Dedrive Compact STO d.m.v. bedieningseenheid KP500 of de parame‐
treersoftware Parcom Compact kunnen er instellingen worden gemaakt die een onbedoelde aanloop van
de aandrijving veroorzaken. Dit geldt zowel voor handmatige parameterinstelling als voor het laden van een
parameterbestand. Deze aanwijzingen gelden net zo bij de parameterinstelling via de veldbus, zoals bijv.
CAN-bus, PROFINET of PROFIBUS.
–
Voorkom door geschikte maatregelen het onbedoeld aanlopen van de aandrijving of de overdracht van kri‐
tieke besturingsopdrachten tussen de Dedrive Compact STO en de installatie. Dit kan door het aftrekken
van de stuurklemmen (bijv. X210A, X210B, X10 ...) gebeuren of door het uitschakelen van de voedings‐
spanning voor de elektrische rem.
Om onbedoeld aanlopen van de aandrijving te voorkomen, MOET tijdens de parameterinstelling de vrijgave
van de regelaar STO aan ingang S1IND/STO A en S7IND/STO B gedeactiveerd zijn! Alleen voor de duur
van de parameteridentificatie van de motor dient na de melding „STO" de regelaarvrijgave aan ingang
S1IND/STO A en S7IND/STO B te worden geactiveerd.
–
Verder moet afhankelijk van de toepassing worden voorzien in extra veiligheidsvoorzieningen om gevaar
voor mens en machine te voorkomen.
51