De functie putinf koppelt een geformatteerde integer aan een string. De parameter format legt het aantal
invoerposities vast. Ontbrekende voorafgaande posities worden opgevuld met "0".
putinf (s, 1, 4);
koppelt dus "0001" aan s. Negatieve formatwaarden leiden tot invoer als hexadecimaal getal met
hoofdletters.
putinf (2, 255, -4);
breidt s uit met "00FF".
* long – invoer
function putlongf ( string s, long value,
De functie putlongf werkt identiek aan puntintf, maar accepteert echter een long – waarde als uitvoer.
* float – uitvoer
function putfloatf ( string s, float value,
Bij de functie putfloatf legt de format – parameter het aantal cijfers achter de komma vast. Eventueel
wordt een aantal nullen achter de decimale punt ingevoerd.
Voorbeeld:
putfloatf (s, 1, 3);
koppelt "1.000" aan s. In totaal worden maximaal 8 cijfers (voor en na de decimale punt) ingevoerd.
7.10.6 Invoer van een bitmasker
function putmask ( string s, int value,
De functie putmask voegt een integer – waarde (0...255) als 8 bittekens in een string in. Het teken voor
Highbits wordt bepaald door de parameter c1 (ASCII – code), c0 legt het low – teken vast.
Voorbeeld:
putmask(s, 170, `o´, `-´);
koppelt "o-o-o-o-" aan s. Met putmask kunnen bijvoorbeeld byteport – toestanden eenvoudig voorbereid
worden voor weergave op het LCD.
7.11 system.c2
7.11.1 Systeemtimer
Het besturingssysteem beheert een vrijlopende timer. In elke milliseconde wordt de timer met 1 ver-
hoogd. De tellerstand wordt door het systeem opgeslagen in een interne long – variabele. De actuele
waarde van deze variabelen kan door de functie
Function timer ( ) returns long
opgevraagd worden. Let er op, dat de tellerstand volgens het waardebereik van de long – variabele na
2147483647 overgaat in de negatieve waarde –217483648.
int format )
int format )
int c1, int c0 )
65