5.10
Opdrachten voor de sturing van het verloop
Een onontbeerlijk deel van een gestructureerde programmeertaal zijn opdrachten voor de sturing van de
programmastroom. Pas daardoor kunnen er algoritmes gerealiseerd worden, die boven de simpele
rekenkundige koppeling van waarden uitstijgen.
5.10.1 if ... else ... - bepaalde uitvoering
Met de if – opdracht wordt de afwerking van programmahoofdstukken gekoppeld aan een voorwaarde.
Na het codewoord if volgt een numerieke term en daarna een opdracht of een opdrachtblok.
if term opdracht;
if term
{
/ / . . .
}
De opdracht resp. het opdrachtblok worden alleen uitgevoerd, als het resultaat van de numerieke term
voor de duur van het programma niet gelijk is aan nul.
Voorbeeld:
x = 123;
if x fx () ;
if x – 123 fx () ;
Via het codewoord else kan een alternatieve opdracht (of een blok) aangegeven worden, die uitgevoerd
wordt als de waarde van de term gelijk is aan 0.
if term
opdracht;
else
alternatieve opdracht;
Voorbeeld:
x = 123;
if x – 123
/ / is 0
fx1 ( ) ;
else
fx2( ) ;
/ / fx2 wordt opgeroepen
5.10.2 Loop – eindeloze lus
Programmalussen maken het herhaald oproepen van opdrachten mogelijk. De simpelste vorm is de
onvoorwaardelijke eindeloze lus. Daarvoor kan in C2 het codewoord loop gebruikt worden. Na dit
codewoord staat een enkele opdracht of een opdrachtblok.
loop opdracht;
loop
{
/ / . . .
}
5.10.3 While – lus
De while – lus herhaalt een opdracht op een opdrachtblok, zo lang de berekende waarde van een
numerieke voorwaarde -term niet gelijk is aan 0. Het controleren van de voorwaarde vindt plaats voor
elke doorloop van de lus.
Na het codewoord while volgt een numerieke term en daarna de opdracht resp. het opdrachtblok.
/ / fx wordt opgeroepen
/ / fx wordt niet opgeroepen
45