MAN0448_Uitgave 13_01-2010
005704-M-5001 A03249
HOOfDSTUK 4 - INSTALLATIE-INSTRUCTIES
12.
SENSORAANSLUITINGEN
12.1 Algemeen
Een onjuiste aansluiting van de sensordraden kan de sensor en
de System 57 beschadigen.
De sensoraansluitingen met System 57 moeten altijd tot stand
worden gebracht zonder dat er stroom aanwezig is. Isoleer de
voeding aan de bron, voordat u aansluitingen tot stand brengt.
Zorg ervoor dat de externe dc-back-up-batterijvoeding ook
uitgeschakeld is.
Voor de juiste werking van het systeem en voor naleving van de
Europese RfI- en EmC-normen, moeten alle veldkabels van de
sensor afgeschermd zijn. Het kabelscherm van elke sensor moet
op de aardgeleiding van de kast aangesloten zijn.
Sluit de bekabeling op de sensors aan volgens de gebruiksaanwijzing
van de sensor en sluit de kabels daarna aan op de System 57. De
sensorkabels moeten uit de buurt liggen van storingsbronnen, zoals
ac-stroomkabels, motoren, machines, enz.
Gebruik de informatie op het configuratieblad dat met het toestel is
meegeleverd om te bepalen welke sensor op welk kanaal aangesloten
moet worden. De volgende delen beschrijven de sensoraansluitingen
voor de katalytische en 4-20 mA regelkaarten met vier kanalen.
12.2 Aansluitingen van een katalytische sensor
Katalytische sensors hebben een driedraadaansluiting nodig. In
de sensordocumentatie staan de drie aansluitingen S, 01 en NS
beschreven, die gewoonlijk respectievelijk bruin, wit en blauw zijn.
Aan System 57-zijde van de veldkabel moeten de drie sensordraden
aangesloten zijn op de bijbehorende S, 01 of NS-klemmen van het
juiste kanaal op de Quad-relaisinterfacekaart die aangesloten is op de
benodigde regelkaart met vier kanalen.
WAARSCHUWING
OPGELET
bELANGRIjK
4-19
5704 Regelsysteem