MAN0448_Uitgave13_ 01-2010
005704-M-5001 A03249
HOOfDSTUK 10 - SPECIALE VOORWAARDEN VOOR VEILIG GEbRUIK
VOLGENSEC-TYPE INSPECTIECERTIfICAAT bVS 04 ATEX G 001 X
Bij gebruik van het regeltoestel moet rekening worden gehouden met
de volgende speciale eigenschappen:
-
Indien gebruikt met externe sensors met een 4-20 mA-
interface, moeten de specificaties van de 4-20 mA-interface en
het gedrag onder 4 mA en boven 20 mA in overweging
genomen worden.
-
De parameters 'A/D-gemiddelde' en 'signaalfilter' moeten op
de sensorspecifieke standaardwaarden worden gezet.
Andere instellingen mogen alleen worden gebruikt in
uitzonderlijke en gerechtvaardigde omstandigheden en met
toestemming van de fabrikant. Voor beide parameters
moeten de laagst mogelijke instellingen voor de toepassing
worden gebruikt.
-
Wanneer de regelkaarten worden geconfigureerd moeten
de sensorspecifieke standaardinstellingen worden gebruikt
voor foutcodes ER80, ER81, ER87 en ER88 (parameters
'signaal over bereik', 'signaal onderbereik', 'fout overbereik'
en 'fout onderbereik').
-
De foutcodes ER87, ER88 en ER81 (parameters 'fout
overbereik', 'fout onderbereik' en 'signaal onder bereik')
moeten op vergrendelend worden gezet.
-
Indien gebruikt met externe sensors (bijv. Sensepoint)
die signalen kunnen leveren binnen het meetbereik bij
concentraties boven het meetbereik, moet foutcode
ER80 (parameter 'signaal overbereik') op vergrendelend
worden gezet. Als de parameter onder de standaardwaarde
is ingesteld, moeten alle alarmrelais zo worden
geconfigureerd dat een alarm ook wordt geactiveerd als
fouten aanwezig zijn.
-
Voor externe sensors met een 4-20 mA-interface moeten
de parameters 'signaal overbereik' en 'fout overbereik' zo
worden ingesteld dat tijdens de normale werking (inclusief
de presentatie van 100% gas aan de externe sensor)
ER80 wel, maar ER87 niet kan worden geactiveerd.
-
De analoge uitgangen moeten worden bediend met
levende nul (4-20 mA-instelling). De '< 4 mA-knipfunctie' mag
alleen in uitzonderlijke gevallen worden geactiveerd.
-
Ongeacht de bedrijfsstand van de analoge uitgang,
moeten het 'foutniveau' en het 'blokkeringsniveau'
op verschillende waarden buiten het meetbereik worden
geconfigureerd. De signalering van fouten en blokkeringen
bij de analoge uitgang moet geactiveerd worden.
-
Als er geen lokale blokkeringsrelais zijn geconfigureerd,
moet een hoofdblokkeringsrelais geconfigureerd
worden.
10- 2
5704 Regelsysteem