20
|
Elektrische installatie
20.1.2 Over elektrische bedrading
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
120
OPMERKING
▪
De bescherming van dit product tegen omgekeerde polariteit werkt alleen bij het
opstarten van het product. Eventuele omgekeerde polariteit wordt dus niet
gedetecteerd tijdens de normale werking van het product.
▪
De bescherming tegen omgekeerde polariteit dient om het product uit te
schakelen wanneer het zich bij het opstarten ongewoon gedraagt.
▪
Vervang 2 van de 3 fasen (L1, L2 en L3) wanneer het beveiligingscircuit tegen
omgekeerde polariteit is geactiveerd.
De bedrading van de voeding en van de transmissie moeten afzonderlijk worden
gehouden. Deze bedradingen moeten altijd op minstens 25 mm van elkaar worden
gehouden om eventuele elektrische storingen te voorkomen.
OPMERKING
▪
Zorg ervoor dat de voedingskabel en de transmissiekabel van elkaar gescheiden
blijven. De transmissiebedrading en de voedingsbedrading mogen kruisen, maar
ze mogen niet parallel lopen.
▪
De transmissiebedrading en de voedingsbedrading mogen niet in contact komen
met de interne leidingen (behalve de inverter PCB-koelleiding) om te voorkomen
dat de bedrading beschadigd wordt door hete leidingen.
▪
Sluit het deksel stevig en schik de elektrische draden zodanig dat het deksel of
andere onderdelen niet loskomen.
Houd de transmissiebedrading buiten de unit samen met de lokale leidingen.
De lokale leidingen kunnen aan de voorkant of de zijkant uit de unit worden geleid
(naar links of rechts). Zie
Specificaties en limieten transmissiebedrading
Vinylsnoeren met 0,75 tot 1,25 mm² ommantelde en afgeschermde kabels
Maximum aantal aftakkingen voor kabels tussen units
Maximale kabellengte
(afstand tussen buitenunit en verste binnenunit)
Totale kabellengte
(som van afstanden tussen buitenunit en alle binnenunits)
Maximale lengte inter-unit-bedrading tussen buitenunits
Maximum aantal autonome onderling aansluitbare systemen
(a)
Als de totale transmissiebedrading buiten deze waarden valt, kunnen
communicatiestoringen ontstaan.
(b)
Geïsoleerde en afgeschermde kabels zijn vereist voor de transmissiebedrading tussen de
buitenunit en de BS-unit. Bedrading tussen BS-unit en binnenunits vereist geen
afgeschermde kabels.
"18.2.4 Koelmiddelleidingen
(2‑aderige draden)
4
leggen" [
96].
(a)
(b)
16
1000 m
2000 m
30 m
10
REMA5+REYA8~20A7Y1B
VRV 5 warmteterugwinning
4P687640-1 – 2022.07