a.
Als u TCP/IP gebruikt:
Ping de afdruk-/faxserver via de opdrachtregel van het host-
besturingssysteem met de volgende opdracht:
ping ipadres
waar ipadres het IP-adres van de afdruk-/faxserver is (houd er rekening
mee dat het soms twee minuten kan duren voordat de afdruk-/faxserver
zijn IP-adres heeft geladen (nadat het IP-adres is ingesteld)). Bij een
succesvolle respons kunt u doorgaan naar het onderdeel Problemen
oplossen met het afdrukken via UNIX, TCP/IP, Windows
®
server, Windows
98/95 Peer-to-Peer (LPR), Internet (BIP) of Web-
browser. Anders gaat u door naar stap 3 en vervolgens naar het
onderdeel Problemen met TCP/IP oplossen.
b.
Als u een Novell-systeem gebruikt:
Controleer dat de afdruk-/faxserver op het netwerk herkend wordt.
Hiervoor moet u zich als SUPERVISOR aanmelden (niet als iemand
met supervisor-privileges) of als ADMIN (voor Netware 4 of recentere
servers) en gaat u naar PCONSOLE of NWADMIN, waar u PRINT
SERVER INFORMATION selecteert en vervolgens de naam van de
afdruk-/faxserver (let erop dat u de naam van de afdruk-/faxserver juist
invoert). Als Print Server Status en Control in het configuratiemenu
staat, wordt de Brother afdruk-/faxserver op het netwerk herkend en
kunt u doorgaan naar het onderdeel Problemen met Novell NetWare
oplossen. Anders gaat u nu naar stap 3.
c.
Als u AppleTalk voor Macintosh gebruikt:
Controleer dat de naam van de afdruk-/faxserver zichtbaar is onder het
pictogram HL-1200/MFL-Pro in de Kiezer. Als u dit pictogram ziet, is
de verbinding in orde en kunt u doorgaan naar het onderdeel Problemen
met AppleTalk for Macintosh oplossen verderop in dit hoofdstuk.
Anders gaat u nu naar
stap 3.
HOOFDSTUK 13 PROBLEMEN OPLOSSEN
13-2
®
®
NT
/LAN-