13
STARTEN VAN DE KETEL
13.1
Algemeen
Controleer eerst de gasdruk van de gastoevoerleiding naar de ketel. Voer hiertoe een meting uit aan de druknip-
pel* op het gasblok. Voor een goed functioneren van de ketel dient de gasvoordruk tenminste 20 mbar te zijn bij
vollast van de ketel.
* Gasblok: voor stelschroeven en nippel zie tekening op pagina 97.
De ketel heeft twee identieke gasblokken: van de bovenbrander (MASTER) en van de onderbrander (SLAVE 1).
Beide moeten worden afgesteld op maximum en minimum belasting.
Er bevinden zich twee branders in één warmtewisselaar. Eigenlijk bestaat de warmtewisselaar uit één roestvaststa-
len behuizing met twee warmtewisselaars, een primaire en een secundaire. De primaire is ook nog eens gesplitst
in een bovenste deel en een onderste deel. In het bovenste deel met de bovenbrander wordt alleen de warmte van
de bovenbrander overgedragen, in het onderste deel met de onderbrander wordt alleen de warmte van de onder-
brander overgedragen. Nadat de verbrandingsgassen deze primaire wisselaar hebben gepasseerd, komen ze sa-
men in het middendeel, de secundaire wisselaar, waar de resterende warmte wordt overgedragen, waarbij, bij vol-
doende afkoeling, condensatie optreedt.
Meting van het CO
-percentage in de rookgasuitlaat aan de achterkant, als beide branders aan staan, geeft een
2
gemiddelde waarde van beide branders als resultaat. Deze gemiddelde waarde kan toevallig overeenkomen met
de gewenste waarde, terwijl toch de ene brander teveel CO
branders moeten dus apart ingesteld worden. De metingen worden gedaan aan de voorkant, waar zich twee meet-
gaten bevinden. Zie tekening.
Bovenste (primaire) warmtewisselaar
Plug voor bovenste meetgat
(Secundaire warmtewisselaar)
Plug voor onderste meetgat
Onderste (primaire) warmtewisselaar
94
Bovenbrander
Bovenste meetgat
Onderste meetgat
Onderbrander
E93.1301NL.E Senator
geeft, en de ander te weinig. De CO
2
+
CV
-niveaus van de
2