2
4
3
4-48
Werken met de afdrukfuncties
Het dialoogvenster [Gedetailleerde instellingen] wordt geopend.
Kies de gewenste instellingen:
[Zwart-wit halftonen]:
[Druk gekleurde tekst en lijnen
zwart af]:
[Afbeeldingscorrectie inschakelen]:
[Tonerdichtheid]:
[Tonerspaarstand gebruiken]:
Controleer de instellingen en klik op [OK].
Selecteer deze methode als u subtiele gradaties
(halftonen) wilt weergeven in gegevens in zwart-wit.
[Patroon 1]: Print met behulp van gradatie die grijze
tekst en tekst in kleur scherp weergeeft, terwijl
fotografische afbeeldingen en grafieken gelijkmatig
blijven. In deze stand krijgt u relatief stabiele
afdrukresultaten.
[Patroon 2]: Kies deze instelling als tekst, grafieken,
tabellen, grafische afbeeldingen, enz. uitzonderlijk
licht worden afgedrukt of onzichtbaar zijn bij gebruik
van [Patroon 1]. In sommige gevallen kunnen met
deze instelling grafieken, tabellen en grafische
afbeeldingen zelfs lichter of minder gelijkmatig worden
weergegeven dan bij gebruik van [Patroon 1].
[Geen [effen]]: Drukt alle kleuren in zwart af, behalve
wit.
Schakel dit vakje in wanneer gekleurde tekst of dunne
lijnen van CAD-gegevens, enz. wegvallen of
onregelmatig uitkomen in de afdruk. U moet dunne
lijnen duidelijk kunnen afdrukken.
Wanneer afbeeldingsgegevens zoals foto's voor een
afdruk worden vergroot door een toepassing, kan het
resultaat ruw en rafelig zijn. Met deze instelling kunt u
de afbeeldingen minder ruw maken wanneer u
dergelijke gegevens van een lage resolutie afdrukt.
Regelt de dichtheid van de geprinte toner. Pas het
dichtheid aan door de schuifbalk [Tonerdichtheid] naar
links of naar rechts te schuiven.
Met behulp van deze functie kunt u het tonerverbruik
van de printer verminderen door de gegevens dunner
af te drukken.