19
|
Configuratie
19 Configuratie
19.1 Lokale instelling
(1)
Lokale instellingen worden als volgt gedefinieerd:
• M: Standnummer – Eerste cijfer: voor groep units – Cijfer tussen haakjes: voor afzonderlijke unit
• SW: Nummer instelling / C1: Eerste codenummer
• —: Waardenummer / C2: Tweede codenummer
•
: Standaard
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
72
Voer de volgende lokale instellingen uit zodat ze overeenstemmen met de echte
installatie en met de behoeften van de gebruiker:
▪
Instelling voor installatie met onderaanzuiging of achteraanzuiging
▪
Instelling van externe statische druk met behulp van:
-
Instelling van de automatische regeling van de luchtstroom
-
Gebruikersinterface
▪
Tijd om filter te reinigen
▪
Functie voor koelmiddellekdetectie
Installatie met onderaanzuiging of achteraanzuiging instellen
Voor een installatie met...
Achteraanzuiging
Onderaanzuiging
Automatische regeling van de luchtstroom instellen
De functie automatische regeling van de luchtstroom meet het luchtvolume en de
statische druk, en regelt deze in de richting van de nominale luchtstroom,
ongeacht de lengte van het kanaal.
▪
Wanneer de airconditioner in de ventilatorstand staat:
1 Leg de airconditioner stil.
2 Stel —/C2 in op 03.
Inhoud instelling:
Luchtstroomregeling is UIT
Druk op ON/OFF om naar de normale bedrjifsstand
terug te keren.
Mogelijk gevolg: Het bedrijfslampje van de
gebruikersinterface brandt en de unit begint te draaien
in de ventilatorstand voor de automatische regeling van
de luchtstroom.
De unit stopt na 1 tot 8 minuten.
Mogelijk gevolg: De instelling is voltooid en het
bedrijfslampje van de gebruikersinterface brandt niet
meer.
Als er geen verandering is na de regeling van de luchtstroom, voert u de instelling
opnieuw uit.
(1)
Dan
M
SW/C1
13(23)
11
Dan
M
SW/C1 —/C2
11(21)
CO₂ Conveni-Pack: binnenunit
—/C2
01
02
(1)
7
01
03
02
FXSN50~112A2VEB
4P602817-1A – 2020.05