8
|
Bediening
8 Bediening
8.1 Werkingsgebied
8.2 Over bedrijfsstanden
8.2.1 Basis bedrijfsstanden
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
26
Gebruik het systeem binnen de volgende temperatuur- en vochtgehaltewaarden
om een veilige en efficiënte werking te verzekeren.
Buitenunit
Binnenunit
Binnenvochtigheid
(a)
Om te voorkomen dat er condens wordt gevormd en water uit de unit druppelt. Als de
temperatuur of de vochtigheid buiten deze limieten valt, kunnen beveiligingen geactiveerd
worden, waardoor de unit mogelijk niet functioneert.
INFORMATIE
Afhankelijk van het geïnstalleerde systeem, zijn sommige bedrijfsstanden niet
beschikbaar.
▪
De
luchtstroomsnelheid
kamertemperatuur of de ventilator kan onmiddellijk stoppen. Dit is echter geen
storing.
▪
Als de hoofdvoeding tijdens het gebruik wordt uitgeschakeld, wordt de unit
automatisch herstart zodra ze weer wordt ingeschakeld.
▪
Instelpunt. Streeftemperatuur voor koelen, verwarmen en automatische stand.
▪
Setback. Een functie die de kamertemperatuur binnen een bepaald bereik houdt
wanneer het systeem uitgeschakeld is (door de gebruiker, de programmafunctie
of de uitschakeltimer).
De binnenunit kan in verschillende bedrijfsstanden werken.
Symbool
Koelen. In deze stand wordt koelen geactiveerd volgens de
vereisten van het instelpunt of de setback-werking.
Verwarmen. In deze stand wordt verwarmen geactiveerd
volgens de vereisten van het instelpunt of de setback-werking.
Alleen ventilator. In deze stand wordt er lucht gecirculeerd,
zonder verwarmen of koelen.
Drogen. In deze stand wordt de luchtvochtigheid verlaagd met
een minimale temperatuurdaling.
De temperatuur en de ventilatorsnelheid worden automatisch
ingesteld en kunnen niet met de controller worden geregeld.
Drogen is niet mogelijk als de kamertemperatuur te laag is.
Koelen en drogen
–5~43°C droge bol
14~24°C natte bol
(a)
≤80%
kan
zich
automatisch
Bedrijfsstand
Verwarmen
–20~16°C natte bol
15~27°C droge bol
—
aanpassen
aan
de
FXSN50~112A2VEB
CO₂ Conveni-Pack: binnenunit
4P602817-1A – 2020.05