Collector-overtemperatuur KUET
Gedurende een systeemstilstand kan in het systeem damp ontstaan. Bij het automatisch
opnieuw inschakelen bereikt de pomp niet de druk voor het vloeistofniveau over het hoogste
punt in het systeem (collectoraanvoer) te pompen. Er is daarmee geen circulatie mogelijk,
hetgeen een onevenredige belasting voor de pomp betekent. Deze functie maakt het
mogelijk, de pomp vanaf een gewenste collectortemperatuur-drempel ( max ) te blokkeren,
tot een tweede, eveneens instelbare, voorwaarde ( max ) onderschreden wordt.
Is aan de uitgang een stuuruitgang toegewezen, dan wordt bij een actieve afschakeling door
collector-overtemperatuur de analoge trap voor pompstilstand op de stuuruitgang uitgegeven.
AAN / UIT
Uitschakelvoorwaarde
ON / OFF Collector-overtemperatuurbegrenzing AAN /UIT (standaard 1 = ON, standaard 2 =
OFF)
Instelling van de collectorsensor (S1 tot S6), welke bewaakt dient te worden.
KOLL
(standaard 1 = S1, standaard 2= S2)
Instelbereik:
Instelling van de uitgangen, welke bij het overschrijden van de uitschakelwaarde
AG
geblokkeerd dienen te worden. (standaard 1= AG 1, standaard 2= AG 2).
Bij programma's met pomp-klepsystemen (bv. programma 176+1=177),
dienen alle betreffende uitgangen (bv. AG 12) ingesteld te worden, omdat
deze functie altijd betrekking heeft op de gehele regelkring.
Instelbereik:
max
Temperatuurwaarde, waar vanaf de ingestelde uitgang moet worden geblokkeerd.
(standaard 1 = standaard 2 = 130°C)
Instelbereik:
max
Temperatuurwaarde, waar vanaf de ingestelde uitgang weer dient te worden
vrijgegeven. (standaard 1= standaard 2 = 110°C)
Instelbereik:
De functie van de collector-overtemperatuurbegrenzing is tweemaal beschikbaar en wordt
door de index (1 of 2) in de onderste displayregel weergegeven.
84
Collectorsensor
Inschakelvoorwaarde
S1 tot S6
combinaties van alle uitgangen (bv. AG 1, AG 23, AG 123)
0°C tot 200°C in stappen van 1°C
0°C tot 199°C in stappen van 1°C
Nummer van de functie
Betreffende uitgang