Drain-Back (leegloop)-functie DRAINB
Deze aanvullende functie mag alleen met programma's voor een collectorveld met één
gebruiker (bv. programma 0, 80 112, 432, etc.) of programma 4 worden geactiveerd.
Bij Drain-Back-solarsystemen wordt het collectorcircuit buiten de spoeltijd (looptijd) leeg
gelaten. In het simpelste geval wordt daarvoor nabij de solarpomp een open expansievat
gemonteerd, welke bij een stilstand van de solarpomp het resterende warmtemedium boven
het vat opneemt.
De systeemstart wordt ofwel door een stralingssensor of door het overschrijden van de
temperatuurdifferentie diff tussen collector- en boilersensor ingeleid.
Gedurende de vultijd loopt de pomp met maximaal toerental om het warmtemedium voorbij
het hoogste punt van het systeem te brengen. Naar keuze kan ook een tweede pomp
(„Boosterpomp") aanvullende op een vrije uitgang geschakeld worden, om zo de vuldruk te
verhogen.
Het vullen van de collector met het koude warmtemedium leidt tot het kortstondig
onderschrijden van de schakeldifferentie diff . In de daarop volgende stabiliseringstijd
loopt daarom de pomp ongeacht de temperatuurdifferentie diff met het berekende
toerental verder.
Wordt de pomp gedurende het normale bedrijf uitgeschakeld (bv. als gevolg van het
onderschrijden van de temperatuurdifferentie diff of een uitschakeling op collector-
overtemperatuur), loopt het warmtemedium uit het collectorcircuit naar het expansievat terug.
Als beveiliging voor een gebrek aan warmtemedium dient een volumestroomsensor (VSG...
of FTS...DL). Indien de volumestroom na de vultijd een minimale waarde onderschrijdt,
wordt de solarpomp uitgeschakeld en verschijnt er de storingsmelding DB ERR in het
statusmenu. Pas na een reset van de regelaar door het uit- en inschakelen kan het systeem
weer starten.
Voor de toerentalregeling van pomp 1 dient de pomp-toerentalregeling PDR (voor standaard
pompen) of de stuuruitgang STAG 1 (bij elektronische pompen met 0-10V of PWM-ingang)
worden geactiveerd (zie het betreffende hoofdstuk). Voor de stabiliseringstijd is het zinvol,
een minimaal toerental MIN te definiëren, welke de circulatie veilig stelt.
Bij het gebruik van een elektronische pomp met 0-10V of PWM-ingang als Boosterpomp
gedurende de vultijd moet de stuuruitgang STAG 2 geactiveerd en met de ingang van de
Boosterpomp verbonden worden. Gedurende de vultijd wordt het maximale toerental
uitgegeven.
De startfunctie STARTF mag niet in combinatie met de Drain-Back-functie worden
geactiveerd.
Bij geactiveerde Drain-Back-functie wordt de vorstbeschermingsfunctie geblokkeerd
(uitgezonderd programma 4).
110