Actuele temperatuur dif ferentie tussen aanvoer- en retoursensor (Maximale
DIF
weergave ±8,5 K, daarboven wordt een pijl weergegeven). Indien beide sensoren
als test in water worden gedompeld (beide meten dus dezelfde temperatuur), dient
het apparaat " DIF 0 " aan te geven. Het is door toleranties van de sensoren en het
meetapparaat mogelijk dat er een differentie ontstaat onder DIF . Indien deze
weergave op 0 wordt gesteld, slaat de computer het verschil als correctiefactor op
en houdt in het vervolg bij de berekening van de warmtehoeveelheid rekening met
deze
(sensorvereffening). De weergave mag alleen op 0 gezet (cq. gewijzigd)
worden, als beide sensoren dezelfde meetomstandigheden (gezamenlijk
onderdompelen) hebben.
Er wordt hiervoor een mediumtemperatuur van 40- 60°C aanbevolen.
WMZ CL Warmtemeting Cl ear (wissen). De opgetelde warmtehoeveelheid kan via dit
commando met de toets (=toegang) worden gewist.
Is de warmtehoeveelheid nul, wordt in dit menupunt CLEAR weergegeven.
Indien de warmtemeting is geactiveerd, worden de volgende weergaven in het basismenu
weergeven:
het actueel vermogen in kW
de warmtehoeveelheid in MWh en kWh
de volumestroom (debiet) in liter/ uur
BELANGRIJK:
retoursensor) van de warmtemeting een fout (kortsluiting, breuk) op, wordt het
actuele vermogen op 0 gezet en daarmee geen warmtehoeveelheid opgeteld.
OPMERKING:
schrijfcycli heeft, wordt de opgetelde warmtehoeveelheid slechts 1 maal per uur
opgeslagen.
warmtehoeveelheid van één uur verloren gaat.
Opmerkingen m.b.t. nauwkeurigheid:
Een warmtemeting kan alleen zó nauwkeurig zijn, als de sensoren en de meetinrichting
van het apparaat. De standaardsensoren (PT1000) beschikken voor de solarregeling in het
bereik van 10 - 90°C een nauwkeurigheid van ca. +/- 0,5K. Voor sensoren van het type KT is
dit ca. +/- 1K. De meetinrichting van het apparaat is volgens laboratoriummetingen ca. +/-
0,5K nauwkeurig. PT1000-sensoren zijn weliswaar nauwkeuriger, ze leveren echter een
kleiner signaal, hetgeen de fout van de meetinrichting vergroot. Daarnaast is de correcte
montage van de sensoren van groot belang. Een niet correcte montage kan de foutmarge
nogmaals aanzienlijk vergroten.
Indien alle toleranties zo ongunstig mogelijk opgeteld, treedt bij een temperatuurverschil
van 10K een maximale afwijking op van 40% (KTY)! Er is daadwerkelijk echter maar een fout
van kleiner dan 10% te verwachten, omdat de foutmarge van de meetinrichting alle ingangen
samen betreft en de sensoren uit dezelfde productiebatch afkomstig zijn. De toleranties
heffen zich dus gedeeltelijk op. In basis geldt: hoe groter het temperatuurverschil is, hoe
kleiner de fout is. De meetuitkomst dient op alle fronten als richtwaarde te worden gezien.
Door het opheffen van de temperatuurdifferentie (zie DIF :) zal de meetfout in standaard
gebruik kleiner dan 5% bedragen.
meetfout.
Dit
treedt op een van beide ingestelde sensoren (aanvoersensor,
omdat het interne geheugen (EEPROM) slechts een beperkt aantal
Daardoor
menupunt
geeft
kan
het
bij
stroomuitval
een
callibratiemogelijkheid
voorkomen,
dat
de
105