RADIUS gebruikersnaam
•
Wachtwoord invoeren
•
Voor EAP-TLS (p12/pfx) moeten in het systeem client TLS-certificaten zijn geïnstalleerd. Er is een pictogram
Certificates (certificaten) beschikbaar bij de selectie van de beveiliging om vanuit de opslaglocatie (USB-stick)
naar de WLAN-module te laden. Certificaatbestanden moeten.cer hebben als Root Certificate file extension en
.pem file extension voor Private Key File end Client. Selecteer certificaten van de USB met het snelkeuzemenu.
OPMERKING: De RADIUS gebruikersnaam en wachtwoord mogen maximaal 63 karakters lang zijn.
Opmerking: Geef de ELI 380 een paar seconden om de WLAN-configuratie op te slaan.
Voor het verzenden van ECG's moet het WLAN-signaal sterk genoeg zijn. De WLAN-prestaties kunnen variëren
op basis van veranderingen in de RF (radiofrequentie) in uw vestiging of omgevingsfactoren. De signaalsterkte kan
worden gemeten met behulp van functies in het configuratiemenu van de ELI 380.
RF-signaalsterkte testen
op het realtime scherm, gevolgd door Network (netwerk).
1.
Kies
Kies Test WLAN (WLAN testen) om de status van uw verbinding te controleren.
2.
3.
De signaalsterkte wordt getoond in de vorm van maximaal vijf balkjes, waarbij nul balkjes staat voor
geen RF-signaal en vijf balkjes overeenkomt met maximale RF-signaalsterkte.
4.
Als er geen adequaat signaal wordt verkregen, moet u om te kunnen verzenden naar een locatie gaan
waar meer balkjes zijn.
Opmerking: Intermitterende connectiviteit in bepaalde gebieden van uw vestiging duidt er vaak op dat het
overdrachtproces moet worden herstart. Neem contact op met de IT-afdeling van uw vestiging of uw
buitendienstingenieur van Welch Allyn voor aanpassingen van uw WLAN om de systeemprestaties te
verbeteren.
Opmerking: Zorg ervoor dat de ELI 380 is geconfigureerd voor het lokale netwerk voordat u de sterkte
van het RF-signaal test.
DHCP: Met deze functie kan het IT-personeel instellen of het Dynamic Host Communication Protocol (DHCP)
wordt gebruikt om een IP-adres op te vragen.
Bij YES (ja) zal het netwerk automatisch en dynamisch een IP-adres toewijzen.
•
Bij NO (nee) moet de IT-medewerker het IP-adres, de standaard gateway en het subnetmasker invoeren.
•
IP Address (IP-adres):
invoeren (als DHCP niet is gekozen).
Def. Gateway (standaard gateway):
gateway invoeren (als DHCP niet is gekozen).
Subnet Mask (subnetmasker):
niet is gekozen).
Sync IP (IP synchroniseren):
OPMERKING: De adressen worden altijd ingevoerd als 4 sets van 3 cijfers. Voer het adres 192.168.0.7
dus in als 192.168.000.007.
Port Number (poortnummer):
hostserver wordt gebruikt.
WLAN Option (WLAN-optie):
geldige bereik is 0 tot 10.
Met deze functie kan het IT-personeel het vaste IP-adres voor de netwerkoverdracht
Met deze functie kan het IT-personeel het adres van de standaard
Met deze functie kan het IT-personeel het subnetadres invoeren (als DHCP
Met deze functie kan het IT-personeel het IP-adres van de hostserver invoeren.
Met deze functie kan het IT-personeel het poortnummer invoeren dat door de
Met deze functie kan het IT-personeel de WLAN-optiecode invoeren. Het
CONFIGURATIE-INSTELLINGEN
103