118
Verlichting
Lichtschakelaar met
automatische verlichting
Lichtschakelaar draaien:
AUTO : automatische verlichting:
De koplampen worden au‐
tomatisch in- en uitgescha‐
keld, afhankelijk van het om‐
gevingslicht
: activering of deactivering
m
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO
: zijmarkeringslichten
8
: dimlicht of grootlicht
9
De huidige status van de automati‐
sche verlichting wordt weergegeven
op het Driver Information Center
(DIC).
Wanneer u het contact inschakelt, is
de automatische verlichting actief.
Wanneer de koplampen aan zijn,
brandt 8. Controlelamp 8 3 97.
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
de koplampen en zijmarkeringslich‐
ten.
Extra verlichting in het frame van het
kofferdeksel
De extra achterlichtgroepen, be‐
staande uit achterlichten en alarm‐
knipperlichten, zitten in het kofferdek‐
selframe. Ze branden wanneer de
verlichting wordt geactiveerd en het
kofferdeksel open staat. De extra
achterlichten zijn uitsluitend bedoeld
als contourverlichting wanneer het
kofferdeksel open staat. Gebruik
deze onderweg niet.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld tus‐
sen dagrijlicht en automatische ver‐
lichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 121.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen ingeschakeld.